en verkwistend als hij was, dacht: “Mijn heer komt wel nog niet”
en hij slempte (= overdadig brassen, overvloedig eten en drinken) erop
los, zodat de zaak in wanorde te gronde ging; ook de beide boeren
verbrasten het goed van hun heer!
Opeens echter zag ik de heer komen; in de verte, op een hoog
gebergte ontwaarde ik een prachtige stad met een paleis. Van dit
paleis liep een mooie rechte heirbaan over alle steden heen naar
hier en de koning zag ik het paleis verlaten en de heirbaan volgen
en hierheen komen met een grote stoet van kamelen en kleine lage
wagens die met ezels bespannen waren. Een ganse hofstoet
begeleidde hem. Zijn aankomst zag ik alsof ik een weg uit het
hemels Jeruzalem zag nederdalen; het was een hemelse koning
die het tarweveld en de olijfgaard die hij op aarde bezat in
ogenschouw kwam nemen. Nochtans kwam hij op de wijze van
aartsvaderlijke koningen met een grote stoet. Ik zag hem van
hoog afwaarts komen, want men had de rentmeester, de sluwe
kerel bij hem aangeklaagd dat hij alles teniet liet gaan.
De schuldenaren van de heer droegen lange gewaden met vele
knopen tot beneden. De rentmeester had ook een hoofdbedekking
op. Het kasteel van de rentmeester lag verder naar de woestijn
toe; het tarweveld en de olijfhof lagen nader bij Kanaän. Ze
vormden samen een driehoek.
De heer begon met een bezoek aan de pachter. De beide
schuldenaars verbrasten samen met de rentmeester de inkomsten
en hadden ook nog zelf bedienden onder zich, die alles
aanbrengen en regelen moesten; het was als waren zij twee slechte
pastoors en de rentmeester geen goede bisschop. Maar hij scheen
me toch ook een leek te zijn die alles moest regelen.
De rentmeester zag de heer in de verte naderen en kwam in grote
angst; hij bereidde een groot gastmaal en gedroeg zich zeer
vriendelijk en vlijtig. In het paleis binnentredend riep de heer zijn
rentmeester en zei hem zonder omwegen: ”Eh! Wat hoor ik van
U? Ge verkwanselt mijn goed, geef rekenschap. Ik ontzet u als
rentmeester uit uw ambt.”
Fascikel 37
364
|