Vele wonderen en een groot deel van de leer en de zogenaamde
waarheden zouden inbreng zijn van de eerste gelovigen naar
aanleiding van moeilijkheden, noden of begeerten, b.v. Sommige
Oversten hadden moeite om een of meer christenen in
gehoorzaamheid en toom te houden. Bij zulk een gelegenheid
zou in de Evangeliën het woord ingesmokkeld kunnen zijn:
“Wie U hoort, hoort Mij!” Het gezag van Petrus werd ergens niet
erkend. Voor zulke tegenstanders laste men in het Evangelie in:
“Ik zeg U Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijn Kerk
bouwen”. De ene vrijzinnige exegeet of theoloog ontkent de
authenticiteit van dit woord, een andere van dat en worden alle
ontkenningen verenigd, zo blijft om zo te zeggen niets meer over.
Zo gaat het ook met de wonderen en geloofswaarheden.
Wat is er reeds geleerd geworden over de Verrijzenis, de
Hemelvaart, zelfs hemel en hel en vagevuur, de zonde, de moraal
voor gehuwden en jeugd, ja, hoe werd reeds Jezus’ Godheid
miskend?
Voor dit alles is de lezing van K. Emmerick een doeltreffend
tegengift. Bij haar vinden wij de Evangelieverhalen trouw
weergegeven en bovendien gewoonlijk vollediger en met nieuwe
verhalen aangevuld, doch alles in overeenstemming met de
Evangeliën.
In haar ‘Leven’ hebben wij sterk de nadruk gelegd op haar sensus
catholicus, haar katholieke zin, die zij in hoge mate bezat. Dit
was ook waar op het punt der openbaring. Zij voelde aan of was
door God ingegeven wat orthodoxs was.
Bewijze dit b.v. de dogmatische constitutie van Vaticanum II over
de goddelijke Openbaring die in haar gesloten stijl o.m. zegt:
“Onder alle geschriften van het Nieuw Testament munten de
Evangeliën terecht uit. Ze zijn immers het voornaamste
getuigenis over het leven en de leer van het vlees geworden
Woord, onze Heiland.
Fascikel 37
480
|