Nadat zij nog een eindweegs alzo gegaan waren, stond Jezus stil
en zegde tot Eliud, die afzonderlijk en in gedachten verdiept
achter Hem aankwam, dichter te naderen: Hij zou hem laten
zien WIE Hij was, hoe zijn lichaam was en hoe zijn
Rijk was.
Eliud naderde tot op enige stappen van Jezus en Jezus schouwde
nu biddend ten hemel. Toen daalde een wolk neer, die als
een onweer hen beiden omgaf; van buiten kon men
hen niet zien; boven hen opende zich een hemel van
licht en daalde als het ware op hen neer en ik zag
boven hen als een stad met schitterende muren; ik
zag het hemelse Jeruzalem; geheel het binnenste was
met regenboogglans bekleed. Ik zag een gedaante
als God de Vader; ik zag Jezus in een mededeling
van licht met Hem. Jezus verscheen in zijn menselijke
gedaante geheel schitterend en doorzichtig.
In het begin stond Eliud als in verrukking naar omhoog te zien,
doch spoedig zonk hij op zijn aangezicht neer, tot het licht en de
hele verschijning verzwonden waren. Jezus zette nu zijn weg
voort en Eliud volgde Hem stom verbaasd en vreesachtig om wat
hij gezien had; het was een verschijning in de aard van de
gedaanteverandering op de Tabor, met dit verschil dat ik Jezus
niet omhoog geheven zag.
Ik meen dat Eliud de kruisiging niet beleefd heeft. (Hij zal
sterven op 18 maart volgend jaar, nr. 431). Jezus was
vertrouwder met hem dan met de apostelen, want Eliud was zeer
verlicht en in vele geheimen van Jezus’ familie ingewijd. Hij nam
hem ook tot vriend en lid van zijn gezelschap aan; Hij verleende
hem een grote macht en Eliud bracht veel voor Jezus’ Gemeente
tot stand; hij was een van de grondigst onderrichte Essenen. Ten
tijde van Jezus woonden zij niet meer in zo grote menigte op de
bergen, zoals vroeger: zij hadden zich meer in de steden verspreid
(fasc. 1, nr. 3, voetnoot 6).
Fascikel 10
128
|