Aan de herberg gekomen trok Jezus zijn sandalen uit en ging
barvoets. (Juist hier begint Jezus het meest woeste en
steenachtigste gedeelte van Palestina te doorkruisen, de fameuze
woestijn van Juda en Jericho, met wegen vol losse keien en
scherpe rotsstukjes).
Uit medelijden bad Lazarus Hem dit toch niet te doen, daar de
weg zo woest en steenachtig en voor een barvoetsganger niet
begaanbaar was. Maar Jezus zei hem ernstig: “Laat dit
zo geschieden, Ik weet wat Ik te doen heb.”
En zo vervolgden zij hun weg door de wildernis. Ik kon
nauwelijks uit liefde en medelijden met de Heer mijn tranen
weerhouden.
Die woestijn strekt zich vijf uren ver met enge ravijnen en diepe
wegen tussen de rotsheuvelen naar Jericho uit. Dan komt men in
het vruchtbare dal (of vlakte) van Jericho, dat twee uren lang is.
Nochtans vindt men ook hier nog verscheidene stroken woeste
grond. Bij Jericho is men nog twee uren gaans van Joannes’
doopplaats verwijderd. Jezus ging veel sneller dan Lazarus en
was dikwijls een uur vooruit.
Ik zag een groep die Hij uit Galilea naar de doop gezonden had,
van de doop terugkeren. Er waren tollenaars onder; zij trokken
een streek ter zijde van Hem door de woestijn naar Betanië.
(Zij volgden zeer waarschijnlijk de gewone klimweg Jericho-
Jeruzalem, terwijl Jezus een meer zuidelijke weg schijnt genomen
te hebben). Ik zag Jezus nergens binnengaan. Jericho liet Hij
links. Ook een paar andere steden lagen bezijden zijn weg: hun
namen herinner ik me niet meer; Hij ging ze voorbij.
Jezus, vlugger dan Lazarus gaande, kwam bijna twee uren vóór
deze op Joannes’ doopplaats aan. Op het uur van de
morgenschemering achterhaalde Jezus in de nabijheid van die
plaats op de weg een groep mensen, die eveneens naar de doop
trokken. Zij kenden Hem niet, maar Hij voegde zich bij hen en
zette met hen de weg voort, maar zij bezagen Hem toch dikwijls
nieuwsgierig, want zijn voorkomen maakte op hen indruk.
Fascikel 10
235
|