In de doopvijver zelf (dus op zijn bodem) lagen onder de
waterspiegel de vierhoekige rode stenen, waarop de Ark had
gerust. Ik dacht daarbij dat ze moesten gezonken zijn, want bij de
doortocht lagen zij op gelijke hoogte (als de andere stenen), of dat
de 12 levietenstenen moesten gestegen zijn. Die stenen staken
voortijds bij laag water met hun spitsen boven de Jordaan uit.
Dicht bij de rand van de waterkom lag een driehoekige,
piramidevormige steen met zijn spits in de grond. Op deze steen
stond Jezus bij (onmiddellijk na) zijn doop, op het ogenblik dat de
H. Geest over hem kwam. Aan zijn rechterzijde stond de dunne
palmboom dicht bij de rand van de waterkom; Hij omvatte die
boom met zijn rechterhand en aan zijn linkerzijde stond de Doper.
(Dit geldt voor het ogenblik onmiddellijk na zijn doop, toen Hij,
uit het water tredend, op de steen plaats genomen en zich naar het
noorden gekeerd had).
Deze driehoekige steen, waarop Christus stond, is, gelijk ik het
me vaag herinner, geen van die 12 omringende stenen; me dunkt
dat Joannes hem van de oever aangebracht heeft; hij had ook een
verborgen, diepzinnige betekenis en was met allerhande bloemen
en figuren dooraderd. De 12 andere stenen waren van
verschillende kleuren en ook op veelvuldige wijze dooraderd en
doorbloemd; ze waren groter dan die welke aan land gedragen
werden.
Ik herinner mij iets wat ik op dit ogenblik niet met voldoende
duidelijkheid kan vertellen, nl. als waren die stenen geheimnisvol,
(rijk aan betekenis, zoals verder aangetoond zal worden) en als
waren het edelstenen geweest en als had Melchisedek ze klein
geplant, eer de Jordaan op deze plaats voorbij vloeide; hij heeft op
meerdere plaatsen op die manier iets gevestigd (een soort eerste
steen gelegd), wat, na lang met slijk en aarde bedekt gelegen te
hebben, later aan het licht kwam en een heilige plaats werd, waar
zich een heilsgebeurtenis voordeed.
K. vulde deze uitlating bij een later gelegenheid aan als volgt:
Fascikel 10
227
|