De priesters namen nu de kransjes van de armen van het kind en
de kandelaar uit haar hand en overhandigden deze aan haar
begeleidstertjes. Zij hingen haar vervolgens een bruine sluierkap
over het hoofd daalden met haar de trap af en leidden haar door
een deur in een andere zaal. Hier traden enige, ik meen 6, andere
doch oudere tempelmaagden haar tegemoet; zij strooiden haar ter
verwelkoming bloemen voor de voeten. Achter deze 6 stonden
haar leermeesteressen
-
Noëmi, de zuster van Lazarus’ moeder en
-
de profetes Hanna, en
-
nog een derde vrouw, (waarschijnlijk de goed ingehulde vrouw
die haar was komen afhalen; fasc. 2, nr. 65).
De priesters vertrouwden de kleine Maria toe aan hun zorgen en
verwijderden zich. Maria’s ouders en de naaste verwanten waren
mee binnengekomen en daar het gezang nu geëindigd was, nam
Maria afscheid van hen.
Vooral Joakim was diep ontroerd: hij hief Maria omhoog, drukte
haar aan zijn hart en zegde onder tranen: “Gedenk mijn ziel bij
God.”
Maria begaf zich hierna met haar meesteressen en meerdere
tempelmeisjes naar de woning van de vrouwen aan de noordzijde
van de eigenlijke tempel.
Fascikel 3
272
|