dat een plaats van gebed is. Joakim en Zakarias echter gingen
offeren154.
In een van de zalen onderwierpen de priesters de kleine Maria aan
een nieuwe ondervraging, en, nadat zij vol verbazing over de
wijsheid van het kind heengegaan waren, deed Anna het zijn
derde en prachtigste, feestelijkste stel klederen aan, met het
daartoe behorende manteltje, sluier en kroontje, die ik bij de
plechtigheid in Anna’s huis reeds beschreef155.
Ondertussen was Joakim met de priesters gaan offeren. Hij
ontving vuur uit een bepaalde plaats (deze plaats werd later door
de rabbijnen kamer van het vuur of van de vuursprankel
genoemd) en hij stond tussen twee priesters in de nabijheid van
het altaar.
Op het ogenblik ben ik te ziek en door stoornis te zeer in de war om
het hele verloop van het offer in volgorde te kunnen vertellen. Wat
me bijbleef is het volgende.
Men kon slechts van drie kanten tot bij het altaar komen (niet van
het westen, waar zich de tempel verhief). De toebereide
offerstukken werden niet op een enkele plaats gelegd, doch
rondom op meerdere plaatsen. Men kon aan de drie kanten platen
uit het altaar trekken, om daarop te leggen wat naar het midden
toe geschoven moest worden, want het was te ver om met de
armen tot daar te kunnen reiken. Aan de vier hoeken van het
154 Joakim gaat offeren in het voorhof van Israël en van de priesters.
Daar was het brandofferaltaar. Leken konden tot op een zekere afstand aan
drie zijden naderen, niet ten westen, waar de tempel stond.
155 Hier plaatst Brentano de nota die wij reeds vermeldden in fasc. 2, nr. 57,
voetnoot 117.
“Het is opmerkenswaard”, zegt hij, “dat ook de Verbondstabernakel 3
bedekkingen had, waarvan het binnenste en prachtigste blauw en rood was.
Maar boven die 3 bedekkingen had hij er nog ene van grover stoffe.
Zo had ook Maria, in wie de Tabernakel zijn vervulling vond, buiten de boven
beschreven drie stellen feestklederen, nog een wekedaags kleed.”
Zie hiervoor Ex. 26, 1-14.
Fascikel 3
262
|