Uit het leven van de H. Maagd in de tempel.
73.
De beschouwingen hierboven deelde de zienster gewoonlijk mee
omstreeks het feest van Maria‐Opdracht.
Bovendien vertelde zij nu en dan bij andere gelegenheden ook nog
het volgende over Maria’s elfjarig verblijf in de tempel.
Ik zag de H. Maagd in de tempel, terwijl zij in jaren vorderde, nu
eens in de woning van de vrouwen met de andere meisjes, dan
weer alleen in haar kamertje; haar tijd bracht zij door met
studeren, bidden en werken; zij weefde, breide en bracht
borduurwerk aan op smalle banen stoffe, die op lange staven
gespannen waren; zij waste de doeken en reinigde vaatwerk, alles
in dienst van de tempel. Dikwijls zag ik haar ook in gebed en
overweging. Ik heb nooit gezien dat zij haar lichaam kastijdde of
afmartelde, dit had zij niet nodig. Nochtans, evenals alle waarlijk
heilige mensen, gebruikte zij niet méér voedsel dan nodig was om
te leven, en geen andere spijzen dan die waartoe zij zich verplicht
had of waaraan zij niet verzaakt had.
Buiten de door de tempel-dagorde voorgeschreven gebeden
bestond Maria’s godsvrucht in een onafgebroken verzuchten naar
de Verlossing en in een voortdurend inwendig bidden; doch dit
alles geschiedde bescheiden en verborgen.
Wanneer iedereen sliep, stond zij van haar legerstede op en
smeekte tot God; ik zag haar dikwijls in tranen wegsmelten en
onder haar gebed omgeven van licht.
Groter geworden droeg zij steeds blauwachtig glanzende klederen
en onder haar gebed was zij gesluierd, gelijk zij ook gesluierd
was, wanneer zij tot de priesters moest spreken of als zij naar
beneden ging om in een kamer naast de tempel werk te halen of in
te leveren. Er lagen zulke kamers aan drie zijden van de tempel:
ze maakten op mij steeds de indruk van sacristieën; er werd daar
Fascikel 3
282
|