Maria wendde haar gesluierd aangezicht een weinig naar rechts,
doch in haar schuchterheid hield zij haar ogen neergeslagen. (Zij
overdacht wat die begroeting mocht betekenen).
De engel ging door met spreken.
(Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God.
Zie! gij zult in uw schoot ontvangen en een Zoon baren; en gij
zult Hem Jezus noemen. Hij zal groot zijn, de Zoon van de
Allerhoogste. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader
David geven; Hij zal Koning zijn over het huis van Jakob in
eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen einde komen.)
En nu, als om aan een bevel te gehoorzamen, keerde Maria haar
aangezicht een weinig naar hem toe, hief haar sluier een weinig
omhoog en antwoordde iets. (Zij zegde: “Hoe kan dit geschieden,
daar ik geen man beken?).
De Engel sprak verder.
(Vrees niet Maria, gij hebt genade gevonden bij God; de H.
Geest zal op u neerdalen en de kracht van de Allerhoogste zal
u overschaduwen, daarom zal het Heilige dat uit u geboren
wordt, uw eerstgeborene, de Zoon van God zijn. En zie, uw
bloedverwante Elisabet heeft nog in haar ouderdom ook een
zoon ontvangen en sedert 6 maanden is zij die onvruchtbaar
heette, in gezegende toestand, want niets is onmogelijk bij
God.)
Nu hief Maria haar sluier geheel op, zag de Engel aan en
antwoordde met deze heilige gewichtige woorden:
“Zie de dienstmaagd van de Heer, mij geschiede naar uw woord!”
(In K.’s verhaal staan geen evangeliewoorden, wij hebben die er
tussengevoegd en het verhaal, door het aan te vullen, verfraaid).
Fascikel 3
347
|