voortdurend gestoord, dat ik, uit vrees verwarring in het verhaal te
brengen, het niet aandurf nog meer daarover mee te delen.
De trouwring van de H. Maagd.
Een trouwring is niet weg te denken bij een huwelijk. Vandaar dat
Brentano hier de volgende korte paragraaf plaatst.
(Verhaald op 29 juli 1821)
82.
Op 29 juli 1821 zag de zienster in een visioen meerdere grafdoeken
van Onze‐Lieve‐Heer en ook afbeeldingen van Hem, die zich door een
wonder op doeken afgeprent hadden.
Terwijl zij in visioenen over verschillende plaatsen gevoerd werd,
waar deze heilige voorwerpen hetzij openbaar en plechtig vereerd
werden, hetzij door het volk vergeten en verwaarloosd waren en
slechts door engelen en enkele vrome zielen in ere gehouden
werden, meende zij ook gezien te hebben dat op één van die
plaatsen de trouwring van de H. Maagd bewaard was; zij deelde er
het volgende over mee.
Ik zag de trouwring van H. Maagd; hij is niet van goud, noch van
zilver of enig ander metaal; hij is dof van kleur en toch vonkelt hij
en werpt een weerschijn van zich af. Het is geen dun smal
bandje; hij is tamelijk dik en wel een vinger breed. Hij is glad en
toch als geruit of belegd met kleine, regelmatige driehoekjes,
waarin letters gegraveerd zijn.
Aan de ene zijde, die zich bij het opsteken aan de binnenkant van
de hand bevindt, heeft hij een effen vlakje. Op de ring is iets
getekend. Ik zag hem in een schone kerk achter meerdere sloten
bewaard. Vele vrome trouwers strijken er hun trouwringen aan.
Fascikel 3
332
|