Zodra de H. Maagd de woorden had gesproken: “Mij geschiede
naar uw woord” zag ik dezelfde gevleugelde verschijning van de
H. Geest, die ik vroeger reeds gezien had; ze was niet helemaal zó
gelijk de duivengedaante waarin de H. Geest gewoonlijk wordt
afgebeeld, maar gelijk de gestalte die ik vroeger reeds
beschreef190.
Het hoofd was nl. als het aangezicht van een mens, en terzijde
van de gestalte spreidden zich lichtgedaanten als vleugelen uit.
Uit borst en handen zag ik drie lichtstromen zich naar de
rechterzijde der H. Maagd richten en zich midden in haar
binnenste verenigen.
Op het ogenblik dat dit licht in haar rechterzijde
binnendrong, werd de H. Maagd van deze kant uit, geheel
doorstraald, door en door verlicht en als doorschijnend.
Het was als trok haar ondoorzichtigheid, ondoorzienbaarheid
zich voor dit licht terug als de nacht voor de dag.
190 De gedaante van de duif als beeld van de H. Geest is afgeleid uit het
evangelie, Matteüs 3, 16.
Maar daar vindt men toch bij de 3 evangelisten steeds: ‘sicut, tamquam,
sicut’, als een duif, waardoor zij wellicht bedoelden: gelijkend op een duif.
Reeds in nr. 69 heeft K. die bemerking gemaakt en zal ze later nog
herhalen, o.m. in fasc. 10, nr. 292.
***
Hetzelfde heeft de H. Teresia geconstateerd.
In een verschijning op een zaterdag, vigilie (= vooravond, dag vóór een
kerkelijk feest, nachtwake) van Pinksteren, zag zij boven haar hoofd een duif
die er geheel anders uitzag dan een gewone duif, “geheel verschillend van
de duiven van deze wereld”, zegt de heilige; “ze had niet de veren van een
gewone duif, doch vleugels als van schubben. Ik meende het geklepper van
haar vleugels te horen …”
“Ik zag dezelfde duif ook eens boven een pater Dominicaan, met dit verschil
dat het mij scheen dat de stralen en de glans van de overigens gelijke
vleugelen zich verder uitstrekten, omdat hij de zielen tot God moest voeren.”
(Leven, XXXVIII, 13; 14).
Fascikel 3
349
|