18. Van al de zonen die zij gebaard heeft, was er niemand die haar geleidde; en van al de
zonen die zij grootgebracht heeft, was er niemand die haar bij de hand greep.
19. Deze beide dingen zijn u overkomen – wie zal u beklagen? – verwoesting en verderf,
honger en zwaard – hoe zal Ik u troosten?
20. Uw zonen lagen machteloos neer aan de hoeken van alle straten, als een antiloop in de
vangkuil; vol als zij waren van de grimmigheid des HEREN, van de dreiging uws Gods.
21. Daarom, hoor toch dit, ellendige, en beschonkene, maar niet van wijn.
22. Zo zegt uw Here, de HERE en uw God, die de rechtszaak van zijn volk verdedigt: Zie, Ik
neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk mijner grimmigheid zult gij niet langer
drinken.
23. En Ik geef die in de hand van hen die u verdrukken, die tot u zeiden: Werp u neer, opdat
wij over u heengaan; en gij maaktet uw rug als de aarde en als een straat voor wie daarover
gingen.
***
Jesaja 52
1. Waak op, waak op, bekleed u met sterkte, Sion; bekleed u met uw pronkgewaden,
Jeruzalem, heilige stad. Want geen onbesnedene of onreine zal meer in u komen.
2. Schud het stof van u af, welaan, zet u neder, Jeruzalem; maak de banden van uw hals los,
gevangene, dochter Sions.
3. Want zo zegt de HERE: Om niet zijt gij verkocht, zonder geld zult gij worden gelost.
4. Want zo zegt de Here HERE: Eertijds trok mijn volk naar Egypte om daar als vreemdeling te
vertoeven, en Assur heeft het zonder reden onderdrukt.
5. Thans echter, wat vind Ik hier? luidt het woord des HEREN. Want om niet is mijn volk
weggevoerd, zijn overheersers maken getier, luidt het woord des HEREN, en voortdurend, de
gehele dag, wordt mijn naam gelasterd.
6. Daarom zal mijn volk te dien dage mijn naam kennen, dat Ik het ben, die spreek: Zie, hier
ben Ik.
7. Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die
goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot Sion spreekt: Uw God is Koning.
8. Hoor, uw wachters verheffen de stem, zij jubelen tezamen, want met eigen ogen zien zij, hoe
de HERE naar Sion wederkeert.
9. Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de HERE heeft zijn
volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.
10. De HERE heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle einden der
aarde zullen zien het heil van onze God.
11. Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden,
reinigt u, gij die de vaten des HEREN draagt.
12. Want niet overhaast zult gij uittrekken en niet in vlucht heengaan: de HERE immers gaat
voor u heen en uw achterhoede is de God van Israël.
Vierde profetie aangaande de knecht des HEREN: zijn plaatsvervangend
lijden
13. Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn.
14. Zoals velen zich over u ontzet hebben – zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn
verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte –
15. zó zal hij vele volken doen opspringen, om hem zullen koningen verstommen, want wat hun
niet verteld was, zien zij, en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij.
Uit: NBG-vertaling 1951
Fascikel 17
1102
|