5. dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen,
die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven.
6. Op de verklaring van twee of drie getuigen zal de ter dood veroordeelde ter dood gebracht
worden; op de verklaring van één getuige zal hij niet ter dood gebracht worden.
7. Het eerst zal de hand der getuigen zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, en
daarna de hand van het gehele volk. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.
De hoogste rechtspraak
8. Wanneer een zaak voor u te moeilijk is om daarin uitspraak te doen, in geval van
bloedschuld, geschil of lichamelijk letsel – aanleidingen tot rechtsgedingen in uw steden – dan
zult gij u begeven naar de plaats die de HERE, uw God, verkiezen zal;
9. gij zult gaan tot de levitische priesters en tot de rechter, die er dan wezen zal, en hen
raadplegen; zij zullen u hun rechterlijke uitspraak aanzeggen.
10. En gij zult handelen naar de uitspraak, die zij u aanzeggen ter plaatse die de HERE
verkiezen zal; gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten.
11. Naar het onderricht dat zij u geven, en naar de beslissing die zij u bekend maken, zult gij
handelen; gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet afwijken naar rechts of naar links.
12. De man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester, die daar in dienst
staat van de HERE, uw God, of naar de rechter, die man zal sterven; zo zult gij het kwaad uit
Israël wegdoen.
13. Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn.
De koning
14. Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de HERE, uw God, u geven zal, dit in bezit
genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen,
zoals alle volken rondom mij hebben,
15. dan zult gij over u de koning aanstellen, die de HERE, uw God, verkiezen zal; uit het
midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw
broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen.
16. Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich
veel paarden aan te schaffen; want de HERE heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit
meer terugkeren.
17. Ook zal hij zich niet vele vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijke; ook zal hij zich niet
te veel zilver en goud vergaren.
18. Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten
maken van deze wet, welke bij de levitische priesters berust.
19. Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de
HERE, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te
onderhouden,
20. opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en hij van het gebod niet afwijke naar
rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, te midden
van Israël.
***
Deuteronomium 18
Inkomsten van priesters en Levieten
1. De levitische priesters, de gehele stam Levi, zullen geen bezit of erfdeel hebben tezamen met
Israël; van de vuuroffers des HEREN en Diens erfdeel zullen zij eten,
2. maar onder zijn broeders zal hij geen erfdeel hebben: de HERE is zijn erfdeel, zoals Hij hem
beloofd heeft.
3. Dit nu is het recht der priesters ten opzichte van het volk, van hen die een slachtoffer
brengen, hetzij een rund hetzij een stuk kleinvee: men zal de priester geven de schouder, de
beide wangstukken en de maag.
Fascikel 17
1105
|