5. Dan zult gij het zien en stralen van vreugde; uw hart zal zich ontroerd verruimen, want tot u
zal de rijkdom der zee zich wenden, het vermogen der volken zal tot u komen.
6. Een menigte kamelen zal u overdekken, jonge kamelen van Midjan en Efa; uit Seba zullen zij
allen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen en de roemrijke daden des HEREN blijde
verkondigen.
7. Al de schapen van Kedar zullen zich voor u verzamelen, de rammen van Nebajot zullen zich u
ten dienste stellen; zij zullen als een welgevallig offer op mijn altaar komen en aan mijn
luisterrijk huis zal Ik luister verlenen.
8. Wie zijn dezen, die als een wolk komen aangevlogen en als duiven naar hun til?
9. Want op Mij zullen de kustlanden wachten; en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn om
uw zonen van verre aan te brengen; hun zilver en goud voeren zij mede, ter ere van de naam
des HEREN, uws Gods, voor de Heilige Israëls, omdat Hij u luister verleend heeft.
10. Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen en hun koningen zullen u dienen, want in mijn
toorn heb Ik u geslagen, maar in mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.
11. En uw poorten zullen bestendig openstaan, dag noch nacht zullen zij gesloten worden,
opdat men tot u inbrenge het vermogen der volken, terwijl hun koningen worden meegevoerd.
12. Want het volk en het koninkrijk, die u niet willen dienen, zullen te gronde gaan, en die
volken zullen zeker verwoest worden.
13. De heerlijkheid van de Libanon zal tot u komen, cypres, plataan en denneboom tezamen,
om de plaats van mijn heiligdom op te luisteren; en de plaats mijner voeten zal Ik heerlijk
maken.
14. De zonen uwer verdrukkers zullen deemoedig tot u komen, aan uw voeten zullen al uw
versmaders zich neerwerpen en zij zullen u noemen: De stad des HEREN, het Sion van de
Heilige Israëls.
15. Terwijl gij eertijds verlaten waart en gehaat, zodat niemand door u heentrok, zal Ik u
stellen tot een eeuwige praal, tot een vreugde voor geslacht op geslacht.
16. En gij zult de melk der volken zuigen, ja koninklijke borsten zuigen, en gij zult weten, dat
Ik, de HERE, uw Redder ben en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.
17. Voor koper zal Ik goud brengen, voor ijzer zilver, voor hout koper, voor stenen ijzer; Ik zal
vrede tot uw overheid maken en gerechtigheid tot uw heerseres.
18. Van geen geweld zal in uw land meer gehoord worden, van verwoesting noch verderf in uw
gebied; en gij zult uw muren Heil noemen en uw poorten Lof.
19. De zon zal u niet meer tot licht zijn bij dag, noch de maan tot een schijnsel voor u lichten;
maar de HERE zal u tot een eeuwig licht zijn en uw God tot uw luister.
20. Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan niet meer afnemen, want de HERE zal u tot
een eeuwig licht zijn en de dagen van uw rouw zullen ten einde wezen.
21. Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan, voor altoos zullen zij het land bezitten: een
scheut die Ik geplant heb, een werk mijner handen, tot mijn verheerlijking.
22. De kleinste zal tot een geslacht worden en de geringste tot een machtig volk; Ik, de HERE,
zal het te zijner tijd met haast volvoeren.
Uit: NBG-vertaling 1951
Abigaïl genoot de achting en de gunst van de inwoners; zij was de
Joden genegen en zond hun nu ook giften om Jezus en de
leerlingen zo waardig mogelijk te ontvangen.
Fascikel 17
1206
|