Tegen gewijde ontucht
17. Er zal onder de dochters van Israël geen aan ontucht gewijde vrouw zijn, en er zal onder de
zonen van Israël geen aan ontucht gewijde man zijn.
18. Gij zult geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de HERE, uw God, brengen ter
vervulling van een of andere gelofte, want deze beide zijn de HERE, uw God, een gruwel.
Geen rente van de volksgenoot
19. Gij zult van uw broeder geen rente nemen noch van geld noch van levensmiddelen noch
van iets, dat men tegen rente lenen kan.
20. Van de buitenlander moogt gij rente nemen, maar van uw broeder zult gij geen rente
nemen – opdat de HERE, uw God, u zegene in alles wat gij onderneemt in het land, dat gij in
bezit gaat nemen.
Over geloften
21. Wanneer gij de HERE, uw God, een gelofte doet, zult gij er niet mee talmen haar in te
lossen, want de HERE, uw God, zou ze toch van u eisen en dan zoudt gij u bezondigen.
22. Maar, wanneer gij u onthoudt van het doen van een gelofte, bezondigt gij u niet.
23. Wat over uw lippen gegaan is, moet gij stipt volbrengen; gij hebt immers de HERE, uw God,
volkomen vrijwillig een gelofte gedaan, die gij hebt uitgesproken met eigen mond.
Over het plukken van druiven en aren op eens anders grond
24. Wanneer gij in de wijngaard van uw naaste komt, dan moogt gij om u te verzadigen
druiven eten, zoveel gij wilt, maar gij moogt ze niet ergens in meenemen.
25. Wanneer gij in het staande koren van uw naaste komt, moogt gij aren plukken met uw
hand, maar de sikkel moogt gij in het staande koren van uw naaste niet slaan.
***
Deuteronomium 24
Over echtscheiding
1. Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal, – als hij haar geen
genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft, en hij een
scheidbrief geschreven en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar uit zijn huis heeft
weggezonden;
2. en als zij dan uit zijn huis vertrokken, haars weegs gegaan en de vrouw van een ander
geworden is;
3. en als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die
overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen
heeft, gestorven is –
4. dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw
mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht
des HEREN; gij zult geen zonde brengen over het land dat de HERE, uw God, u ten erfdeel
geven zal.
5. Wanneer iemand pas een vrouw gehuwd heeft, zal hij in het leger niet uitrukken en men zal
hem in geen enkel opzicht bezwaren; gedurende één jaar zal hij vrijgesteld zijn ten behoeve
van zijn huis, en de vrouw die hij gehuwd heeft, verheugen.
Bepalingen tot bescherming van de naaste
6. Men zal de handmolen of de bovenste molensteen niet tot pand nemen, want dan neemt
men het leven tot pand.
7. Wanneer iemand betrapt wordt, terwijl hij een mens, een van zijn broeders, uit de
Israëlieten, rooft, en hem als slaaf behandelt en verkoopt, dan zal die dief sterven. Zo zult gij
het kwaad uit uw midden wegdoen.
Fascikel 17
1170
|