tegenover Rabba ligt (Rabba = Ammon). En vanaf Hesebon (liep de
oostgrens) tot Ramot-Mizpa en Betonim, en het gebied van Mahanaïm tot
Debir (noordgrens).
Steden van Gad in de Jordaanvlakte zijn:
Betharam, Betnimra, Soekkot en Safon (heel in het noorden).
Ze kregen de Jordaanvallei ten oosten van de stroom vanaf het Meer van
Gennezaret tot de Zoutzee. Van hier liep de grens oostwaarts naar haar
uitgangspunt te Hesebon.” (zie grote kaart 1).
Wegens het taaleigen in de oorspronkelijke tekst is deze grensbeschrijving
naar de letter nogal vrij, maar naar de zin juist vertaald).
Daaruit volgt dat Ramot-Gilad nabij de noordoosthoek van de stam Gad was
gelegen. Ten noorden van de rivier – moeten wij niet daar ergens Betonim
zoeken? – en ter hoogte van Mahanaïm liep de grens westwaarts naar
laatstgenoemde stad. In de buurt van Soekkot gekomen sloeg ze rechts om
naar het zuideinde van het Meer. De Jordaan vormde de westgrens.
Er volgt ook uit dat de stam zich hoogstens heel weinig ten noorden van de
Jabbok uitstrekte en geenszins de noordhelft van Gilad omvatte.
Dit behoorde tot Manasse.
Daar het oude koninkrijk Basan ongeveer met het gebied van Manasse
samenviel, raakte zijn zuidgrens bijna de noordgrens van Gad. In het
noorden strekte Basan zich uit tot de voet van de Grote Hermon en omvatte
in het noordoosten de westelijke hellingen van het Haurangebergte, waarvan
het hoger gedeelte niet meer tot het H. Land behoorde.
Dit zij hier gezegd, om er straks niet meer op terug te moeten komen,
wanneer K. zich een woord over deze vragen zal laten ontvallen.
Hieromtrent bestaan immers meningverschillen, maar het is hier niet de
plaats om de juistheid van onze uiteenzetting – we zijn er van overtuigd –
met schriftuurteksten in den brede aan te tonen.
***
Ramot = Roemman. –
Waar wij Ramot veronderstellen, vinden wij een plaats met name Roemman,
hoogst waarschijnlijk afkomstig van de oude naam.
Katarina roemt het vergezicht dat men op het tempeldak te Ramot geniet.
Haar woorden zijn van toepassing op Roemman: “Men ziet in noordelijke
richting aan de voet van de heuvel Roemman, de Jabbok die hier een grote
boog naar het noorden maakt, waarachter zich het gebergte Adjloen verheft.
Wegens de steilte van de heuvelhelling daalt de weg zigzag in de
Jabbokvallei af. Ver in het westen ontwaart men de bergketen van West-
Palestina.”
Fascikel 17
1141
|