718.
23 september. –
In alle plaatsen waar Jezus laatst doorgetrokken was, waren de
mensen reeds volop bezig met het treffen van toebereidselen voor
het loofhuttenfeest (6 oktober a.s., nr. 743). Men droeg latwerk
bijeen en men sloeg hier en daar op de daken te Betaramfta lichte
geraamten op voor lovertenten; de jonge dochters waren naarstig
aan het zoeken naar planten en bloemen; zij zetten die in het water
en in kelders om ze fris te houden.
Er komen vóór dat feest nog vele vastendagen (nl. op 2, 3, 5, 7, 10
Tisri; het loofhuttenfeest valt op 15 Tisri) en er wordt tijdens het
feest zoveel gebruikt op de gastmalen, dat men nu reeds de
inkopen doet en het nodige bijeenbrengt. Met het leveren van de
nodige voorraad zijn vele mensen belast; hiervoor worden de
armen beloond en vrijgehouden en tenslotte bekomen zij nog een
rijk feest en een milde fooi.
In al deze steden ziet men geen openbare winkels.
Te Jeruzalem zijn buiten (de stad) rondom de tempel enige
plaatsen waar kramen staan. Elders, in andere steden ziet men
hoogstens hier en daar aan de poort een tent, waar deksels
verkocht worden. Dit is meest het geval waar karavanen
doortrekken. Men ziet er ook geen mensen in herbergen samen
zitten, gelijk men er bij ons in bier- en koffiehuizen ziet. Hier en
daar staat in een hoek van een muur een man bij een tent met een
waterzak of een kruik en een dorstig reiziger komt tot hem en laat
zijn kruikje vullen; zelden gaat iemand er bij neerzitten om te
drinken. Bedronken mensen ziet men niet op straat. Wel ziet
men ook leurders met water; zij dragen twee waterzakken, die van
een schouderjuk aan weerskanten neerhangen348.
348 Plaats bij de tempel waar kramen staan. – Zonder twijfel is bedoeld de
wijk rond de noordoosthoek van de tempel of althans in die omgeving.
In Nehemias 3, 28-32 draagt hij de naam: winkels. Bij latere veranderingen
werden die winkels wel enigszins verplaatst.
Fascikel 17
1214
|