tempels naar het gedenkteken en ze zaten dan in verscheidene
kleine groepen rondom het beeld in de door afsluiting bekomen
ruimten. Elke groep zag het beeld in het midden vóór zich, maar
was van de overige groepen afgezonderd en gaf zich over aan stil
gebed, aan gezucht en rouwpleging. Dan weer wisselden zij dit
af, nu eens met koorgezang (gezamenlijk), dan weer met
beurtzangen. Een andermaal traden zij weer twee en twee in het
binnenste van het gedenkmonument tot het beeld, strooiden er
bloemen rond, tooiden het met kransen en bezongen in
troostliederen de vergankelijkheid van het aardse leven.
Ik herinner me nog deze uitdrukking: “Heden ik, morgen gij!”
Vervolgens prezen zij haar zielesterkte en berusting en
verheerlijkten haar als de prijs van de zege. Dan gingen zij twee
en twee in stoet op de wenteltrap naar het dak van het monument
en zongen zegeliederen, en enige klommen langs de stang op het
dak als om naar de overwinnaar uit te zien en herhaalden dan de
roekeloze belofte. Weeklagend daalde de stoet vervolgens weer
van het gedenkteken af, betreurde de maagd over haar ongeluk te
moeten sterven zonder man, haar op deze manier troostend. En
dit alles was met liederen van dank jegens God en met
overdenkingen op Gods rechtvaardigheid gemengd.
Het gebarenspel in heel de loop van de voorstelling was eveneens
zeer aangrijpend; er heerste een evenwichtige afwisseling van
vreugd, van droefheid en van godsvrucht.
Daarna werd nog een maaltijd in de tempel gehouden. Ik zag de
jonge dochters niet aan een tafel zitten, maar in de omkring van
de tempel op trapvormige verhogen of banken, met de benen
onder zich gekruist, telkens drie boven elkander, met naast zich
kleine ronde tafeltjes. (Deze kleinigheden zijn natuurlijk niet op
de tekening weergegeven.) Ze hadden allerlei vreemdsoortige
gerechten en spijzen in de vorm van beelden. Ik herinner me nog
de figuur van een lam in eetbare stoffe (niet van vlees), dat op zijn
rug lag en uit zijn lijf aten zij groenten en andere spijzen.
Fascikel 17
1161
|