5. En dit zijn de namen der mannen die u ter zijde zullen staan: van Ruben Elisur, de zoon van
Sedeür;
6. van Simeon Selumiël, de zoon van Surisaddai;
7. van Juda Nachson, de zoon van Amminadab;
8. van Issakar Netanel, de zoon van Suar;
9. van Zebulon Eliab, de zoon van Chelon;
10. van de zonen van Jozef: van Efraïm Elisama, de zoon van Ammihud; van Manasse Gamliël,
de zoon van Pedasur;
11. van Benjamin Abidan, de zoon van Gidoni;
12. van Dan Achiëzer, de zoon van Ammisaddai;
13. van Aser Pagiël, de zoon van Okran;
14. van Gad Eljasaf, de zoon van Reüel;
15. van Naftali Achira, de zoon van Enan.
16. Dit zijn degenen die uit de vergadering moeten worden opgeroepen, vorsten van de
stammen hunner vaderen; hoofden van Israëls geslachten zijn zij.
17. Toen namen Mozes en Aäron deze met name aangewezen mannen,
18. en zij riepen op de eerste dag der tweede maand de gehele vergadering samen, die zich
opstelde volgens geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar
oud en daarboven, hoofd voor hoofd,
19. zoals de HERE Mozes geboden had. En hij telde hen in de woestijn Sinai.
20. De zonen nu van Ruben, Israëls eerstgeborene, hun nakomelingen naar hun geslachten en
families, overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, allen die van het mannelijk
geslacht waren, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukten,
21. de getelden van de stam Ruben waren zesenveertigduizend vijfhonderd.
22. Van de zonen van Simeon, hun nakomelingen naar hun geslachten en families
overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, allen die van het mannelijk geslacht
waren, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukten,
23. de getelden van de stam Simeon waren negenenvijftigduizend driehonderd.
24. Van de zonen van Gad, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig
het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten,
25. de getelden van de stam Gad waren vijfenveertigduizend zeshonderd vijftig.
26. Van de zonen van Juda, hun nakomelingen naar hun geslachten en families,
overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het
leger uitrukten,
27. de getelden van de stam Juda waren vierenzeventigduizend zeshonderd.
28. Van de zonen van Issakar, hun nakomelingen naar hun geslachten en families,
overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het
leger uitrukten,
29. de getelden van de stam Issakar waren vierenvijftigduizend vierhonderd.
30. Van de zonen van Zebulon, hun nakomelingen naar hun geslachten en families,
overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het
leger uitrukten,
31. de getelden van de stam Zebulon waren zevenenvijftigduizend vierhonderd.
32. Van de zonen van Jozef, van de zonen van Efraïm, hun nakomelingen naar hun geslachten
en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen
die in het leger uitrukten,
33. de getelden van de stam Efraïm waren veertigduizend vijfhonderd;
34. van de zonen van Manasse, hun nakomelingen naar hun geslachten en families,
overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het
leger uitrukten,
35. de getelden van de stam Manasse waren tweeëndertigduizend tweehonderd.
Fascikel 26
2640
|