26. Zij stonden vroeg op, en toen het morgenrood begon te gloren, riep Samuël Saul, die op
het dak was, en zeide: Sta op, dan zal ik u uitgeleide doen. Toen stond Saul op en zij beiden
gingen naar buiten, hij en Samuël.
27. Toen zij aan de grens van de stad gekomen waren, zeide Samuël tot Saul: Zeg de knecht,
dat hij voor ons uitga – daarop ging deze weg – maar blijf gij nu staan, dan zal ik u het woord
Gods doen horen.
***
1 Samuël 10
1. Toen nam Samuël de oliekruik, goot haar uit over zijn hoofd, kuste hem en zeide: Heeft de
HERE u niet tot vorst over zijn erfdeel gezalfd?
2. Wanneer gij heden van mij zijt heengegaan, zult gij twee mannen ontmoeten bij het graf van
Rachel, in het gebied van Benjamin, te Selsach. Die zullen tot u zeggen: De ezelinnen die gij
zijt gaan zoeken, zijn terecht; en zie, uw vader denkt niet meer aan het geval met de
ezelinnen, maar over u is hij bezorgd en hij zegt: Wat kan ik voor mijn zoon doen?
3. Als gij dan verder trekt en bij de terebint van Tabor komt, zullen u daar drie mannen
ontmoeten op weg naar God in Betel; één van hen draagt drie bokjes, een ander drie broden en
de derde een kruik wijn.
4. Zij zullen u begroeten en u twee broden geven, die gij van hen zult aannemen.
5. Daarna zult gij te Gibea Gods komen, waar de bezetting der Filistijnen ligt. Zodra gij daar de
stad ingaat, zult gij een schare profeten tegenkomen, die van de hoogte afdalen, vóór hen uit
harpen, tamboerijnen, fluiten en citers; zelf zullen zij in geestvervoering zijn.
6. Dan zal de Geest des HEREN u aangrijpen; gij zult met hen in geestvervoering geraken en
tot een ander mens worden.
7. Wanneer deze tekenen aan u geschieden, doe dan wat uw hand vindt, want God is met u.
8. Gij zult u voor mij uit naar Gilgal begeven, en zie, ik zal tot u komen om brandoffers te
offeren en vredeoffers te slachten. Zeven dagen zult gij wachten, totdat ik bij u kom en u te
kennen geef wat gij doen zult.
9. Terwijl hij zich omkeerde om van Samuël weg te gaan, schonk God hem een ander hart. En
al de genoemde tekenen geschiedden op die dag.
10. Toen zij daar te Gibea kwamen, zie, een schare profeten trad hem tegemoet; de Geest
Gods greep hem aan en hij geraakte onder hen in geestvervoering.
11. En allen die hem van vroeger kenden, zagen hoe hij met de profeten profeteerde; en men
zeide tot elkander: Wat is toch de zoon van Kis overkomen? Is Saul ook onder de profeten?
12. Toen antwoordde iemand daarvandaan: Wie is hun vader? – Daarom is het tot een
spreekwoord geworden: Is Saul ook onder de profeten?
13. Toen er een einde gekomen was aan zijn geestvervoering, begaf hij zich naar de hoogte.
14. En de oom van Saul zeide tot hem en tot zijn knecht: Waar zijt gij geweest? Hij
antwoordde: De ezelinnen zoeken, maar toen wij zagen, dat zij er niet waren, zijn wij naar
Samuël gegaan.
15. Daarop zeide de oom van Saul: Vertel mij toch, wat Samuël u gezegd heeft.
16. Saul zeide tot zijn oom: Hij heeft ons dadelijk meegedeeld, dat de ezelinnen terecht waren.
Maar dat Samuël gesproken had over het koningschap, vertelde hij hem niet.
17. Daarna riep Samuël het volk samen tot de HERE te Mispa
18. en hij zeide tot de Israëlieten: Zo zegt de HERE, de God van Israël: Ik heb Israël uit Egypte
geleid en u gered uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van alle koninkrijken die u
verdrukten.
19. Maar thans verwerpt gij uw God, die voor u een verlosser was uit al uw rampen en noden,
en zegt: Neen, stel een koning over ons aan. Nu dan, stelt u voor het aangezicht des HEREN,
naar uw stammen en naar uw geslachten.
20. Toen liet Samuël alle stammen van Israël naderbij komen, en de stam Benjamin werd
aangewezen.
Fascikel 26
2779
|