21. Daarna liet hij de stam Benjamin naderbij komen naar zijn geslachten, en het geslacht van
Matri werd aangewezen. Ten slotte werd Saul, de zoon van Kis, aangewezen. Maar toen men
hem zocht, was hij niet te vinden.
22. Daarom stelde men nogmaals de HERE een vraag: Is de man wel hier gekomen? De HERE
nu zeide: Zie, hij houdt zich ergens tussen het pakgoed schuil.
23. Men snelde heen en haalde hem daarvandaan, en toen hij midden onder het volk stond,
bleek het, dat hij een hoofd boven al het volk uitstak.
24. En Samuël zeide tot het gehele volk: Ziet gij wel, wie de HERE verkoren heeft? Want er is
niemand als hij onder het gehele volk. Toen juichte het gehele volk en riep: De koning leve!
25. Daarna zette Samuël voor het volk het recht van het koningschap uiteen, schreef dit in een
oorkonde en legde die neer voor het aangezicht des HEREN; daarop liet Samuël het gehele volk
gaan, ieder naar zijn huis.
26. Ook Saul ging naar zijn huis, naar Gibea, en de dapperen, aan wie God dit in het hart
gegeven had, gingen met hem.
27. Doch nietswaardige lieden zeiden: Hoe zou deze ons verlossen? Zij verachtten hem en
brachten hem geen geschenk. Maar hij hield zich doof.
***
1 Samuël 11
Saul verlost Jabes
1. De Ammoniet Nachas trok op en sloeg het beleg voor Jabes in Gilead. Toen zeiden alle
mannen van Jabes tot Nachas: Sluit een verbond met ons, dan zullen wij ons aan u
onderwerpen.
2. Maar de Ammoniet Nachas zeide tot hen: Op deze voorwaarde zal ik met u een verbond
sluiten, dat ik bij ieder van u het rechteroog uitsteek; ik zal dit als een smaad op geheel Israël
leggen.
3. De oudsten van Jabes zeiden tot hem: Geef ons zeven dagen de tijd; dan willen wij boden
zenden door het gehele gebied van Israël; en indien niemand ons te hulp komt, zullen wij ons
aan u overgeven.
4. Toen de boden te Gibea Sauls kwamen, en het bericht aan het volk brachten, verhief het
gehele volk zijn stem en weende.
5. En zie, Saul kwam achter de runderen aan van het veld en Saul zeide: Wat heeft het volk,
dat het weent? Zij vertelden hem wat de mannen van Jabes gezegd hadden.
6. Toen Saul deze woorden hoorde, greep de Geest Gods hem aan, en hij ontstak in hevige
toorn,
7. nam een span runderen, hieuw ze in stukken en zond deze met de boden door het gehele
gebied van Israël, zeggende: Wie niet uittrekt achter Saul en achter Samuël – met diens
runderen zal evenzo gehandeld worden. Toen viel de schrik des HEREN op het volk, en zij
trokken uit als één man.
8. Hij monsterde hen te Bezek; er waren driehonderdduizend Israëlieten en dertigduizend
Judeeërs.
9. Tot de boden die gekomen waren, zeiden zij: Zo zult gij spreken tot de mannen van Jabes in
Gilead: morgen als de zon heet wordt zal er voor u verlossing komen. Toen de boden kwamen
en dit aan de mannen van Jabes berichtten, verheugden dezen zich.
10. En de mannen van Jabes zeiden (tot Nachas): Morgen zullen wij ons aan u overgeven; dan
kunt gij met ons doen naar al wat goed is in uw ogen.
11. De volgende morgen nu verdeelde Saul het volk in drie groepen. Deze drongen in de
morgenwake in de legerplaats door en versloegen de Ammonieten, vóór het heetst van de dag;
wie overbleven werden verstrooid, zodat er onder hen geen twee bij elkander bleven.
12. Toen zeide het volk tot Samuël: Wie heeft er gezegd: Zou Saul over ons koning zijn? Geeft
hier die mannen, dat wij hen doden.
13. Maar Saul zeide: Op deze dag zal niemand ter dood gebracht worden, want de HERE heeft
heden verlossing aan Israël geschonken.
Fascikel 26
2780
|