5. De HERE nu sprak tot Mozes:
6. Laat de stam Levi aantreden en stel hem voor het aangezicht van de priester Aäron, opdat zij
hem dienen,
7. en zij zullen hun taak vervullen te zijnen behoeve en ten behoeve van de gehele vergadering
vóór de tent der samenkomst, door de dienst bij de tabernakel te verrichten;
8. zij zullen zorg dragen voor al het gerei van de tent der samenkomst, en hun taak vervullen
ten behoeve van de Israëlieten door de dienst bij de tabernakel te verrichten.
9. Gij zult de Levieten schenken aan Aäron en zijn zonen; uit de Israëlieten zullen dezen hem
onvoorwaardelijk geschonken zijn.
10. Maar aan Aäron en zijn zonen zult gij opdragen hun priesterambt waar te nemen; doch de
onbevoegde, die nadert, zal ter dood gebracht worden.
11. En de HERE sprak tot Mozes:
12. Zie, Ik zelf neem uit de Israëlieten de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen der
Israëlieten, die het eerst uit de moederschoot voortkomen, opdat de Levieten mijn eigendom
zijn,
13. want alle eerstgeborenen zijn mijn eigendom. Ten dage, dat Ik alle eerstgeborenen in het
land Egypte sloeg, heiligde Ik Mij alle eerstgeborenen in Israël, zowel van mens als van dier; zij
zijn mijn eigendom; Ik ben de HERE.
14. En de HERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinai:
15. Tel de Levieten naar hun families en geslachten; allen die van het mannelijk geslacht zijn,
van één maand oud en daarboven, die zult gij tellen.
16. Toen telde Mozes hen naar het bevel des HEREN, zoals geboden was.
17. Dit nu waren de namen der zonen van Levi: Gerson, Kehat en Merari.
18. Dit waren de namen der zonen van Gerson naar hun geslachten: Libni en Simi.
19. De zonen van Kehat naar hun geslachten waren Amram, Jishar, Chebron en Uzziël.
20. En de zonen van Merari naar hun geslachten waren Machli en Musi. Dit zijn de geslachten
der Levieten naar hun families.
21. Tot Gerson behoorde het geslacht der Libnieten en dat der Simieten; dit waren de
geslachten der Gersonieten.
22. Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren,
van één maand oud en daarboven, waren zevenduizend vijfhonderd.
23. De geslachten der Gersonieten legerden zich achter de tabernakel aan de westzijde.
24. En het familiehoofd der Gersonieten was Eljasaf, de zoon van Laël.
25. De Gersonieten nu hadden bij de tent der samenkomst, zowel tabernakel als tent, de zorg
voor de dakbedekking, het voorhangsel voor de ingang van de tent der samenkomst,
26. de gordijnen van de voorhof en het voorhangsel voor de ingang van de voorhof, die rondom
de tabernakel en het altaar was, en de daarbij behorende touwen, naar alles wat daaraan te
doen was.
27. Tot Kehat behoorde het geslacht der Amramieten, dat der Jisharieten, dat der Chebronieten
en dat der Uzziëlieten; dit waren de geslachten der Kehatieten.
28. Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren,
van één maand oud en daarboven, waren achtduizend zeshonderd: zij hadden de zorg voor het
heilige.
29. De geslachten der Kehatieten legerden zich langs de tabernakel aan de zuidzijde.
30. En het familiehoofd van de geslachten der Kehatieten was Elisafan, de zoon van Uzziël.
31. Zij hadden de zorg voor de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren, het heilige gerei,
waarmede men de dienst verrichtte, het voorhangsel en alles wat daaraan te doen was.
32. Het opperste hoofd nu der Levieten was Eleazar, de zoon van de priester Aäron, die het
opzicht had over hen, die de zorg hadden voor het heilige.
33. Tot Merari behoorde het geslacht der Machlieten en dat der Musieten; dit waren de
geslachten van Merari.
34. Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren,
van één maand oud en daarboven, waren zesduizend tweehonderd.
Fascikel 26
2643
|