Toen ik de stad weer verliet, hoorde ik de luiken en tralies vóór de
vensters der huizen rammelen, ofschoon het geen stormweer was.
Elk ogenblik nam de duisternis nog toe.
Ik zag ook in de buitenwijk van de stad, aan de noordwestkant
naar de stadsmuur toe, waar vele tuinen en graven zijn, enige
grafingangen instorten, alsof er een aardbeving plaats had128.
stond hij op, stapte de kamer af, op en neer, tussen de deur en het bureau,
de handen samen op de rug. In zijn slapeloze nachten dwaalde hij van de
ene kamer in de andere; slaapmiddelen hadden geen uitwerksel; ook zag hij
er na enige tijd vanaf uit vrees voor vergiftiging. Na zulk een nacht viel hij
uitgeput op zijn bed, dommelde enige ogenblikken in, maar ontwaakte weer
aanstonds en barstte los in snikken. Soms had hij brakingen. Dan ging hij
in dekens gehuld in een zetel liggen, schuddend van de koorts.”
Nikolaas Belina, die van dichtbij de gemoedstoestand kon bestuderen van
mensen die een moord op hun geweten hadden, zij het ook als
gerechtsdienaren, schrijft in “Achter de muren van een Kazemat”, blz. 65-
66: “Kent men de verschrikkelijke nachten, die zovele beulen en doodslagers
doormaken, wanneer zij, ondermijnd door alcohol en verdovingsmiddelen in
hun vreselijke herinneringen gek van angst liggen te huilen: bloed, bloed,
overal bloed, ik stik van het bloed!”
Mehemet Ali was van officierszoon in 1805 onderkoning van Egypte
geworden. Om zijn heerschappij te verstevigen doodde hij ongeveer 500
aanzienlijke regionale bestuurders, districtvorsten (bey’s of mameloeks).
Over deze bloeddorstige tiran doet ons De Géramb de volgende
mededeling: “Altijd aan het werk slaapt hij weinig en zelden rustig. De
herinnering aan de moordpartijen op de mameloeks blijft hem bij en
achtervolgt hem.
‘s Nachts waken 2 vrouwen om de beurt hij zijn bed om de dekens die hij in
de slaap van zich afwerpt, ordelijk op hem weer te leggen.” (III, 28-31).
128 Waar vele graven zijn. – Aan de noordwestkant van de toenmalige stad
bevonden zich graven zowat overal verspreid, zoals er ook waren dicht bij
Kalvarië, zoals wij nog zullen zien (cfr. D.B. Jérusalem, k. 1342-1343; ’t H. L.
26e jg., 5).
“Zowel als Golgota waren de andere nabije plaatsen van het Herodisch
Jeruzalem een gewest van grafsteden”, Guides bleus, Israël, 346, 348).
Fascikel 31
499
|