Verschijningen en verschijnselen buiten
Jeruzalem op het ogenblik van Jezus’ dood.
1958.
Onder de vele opgestane doden, wier getal in en om Jeruzalem
wel 100 bedroeg, waren er geen bloedverwanten van Jezus. De
graven die zich in het noordwestelijk stadsgedeelte bevonden,
lagen vroeger buiten de stad en door haar latere uitbreiding waren
zij binnen de stad komen te liggen145.
Ook in vele andere plaatsen van het Heilig Land zag ik vele doden
opstaan, aan hun verwanten verschijnen en getuigen voor de
zending van Jezus-Christus. Onder hun getal was Sadok146, een
zeer heilig man, die al zijn bezittingen vermaakt had aan de armen
145 Lagen vroeger buiten de stad. – Dit ‘vroeger’ kan of moet als volgt
verstaan worden.
Vóór Jezus’ tijd tot 10 jaar na zijn dood was de Tuinenwijk niet door muren
ingesloten. Tot zolang lagen de graven aldaar, ook Jezus’ graf, buiten de
stad. Tussen 42 en 44 bouwde Herodes Agrippa I de muur die de
noordwesthoek, de Tuinenwijk insloot en bij de stad inlijfde (cfr. fasc. fasc. 8,
deel ‘Jeruzalem’, F. Uitbreiding van het oorspronkelijke Jeruzalem).
146 Sadok, een zeer heilig man. – Men kan de vraag opperen of hier niet
dezelfde Sadok bedoeld is die uit de Dode-Zee-rollen vaag bekend is
geworden.
De priesters van de gemeenschap der Essenen die te Qoemran bij de
noordwesthoek van de Dode Zee hun hoofdkwartier hadden, werden zonen
van Sadok genoemd. Zij waren belast met de leiding van de overige leden
van de gemeenschap: de levieten en leken. Verder kan men zich afvragen
of die Sadok niet te vereenzelvigen is met de zogenaamde leraar der
gerechtigheid (in het Hebreeuws: More has-Sedek, wat dezelfde naam
schijnt te zijn als Sadok).
Uit de documenten blijkt dat de leraar der gerechtigheid een zeer heilig man
was, met openbaringen begunstigd, de organisator (hervormer?), bestuurder
en uitbreider van de Essener-vereniging te Qoemran. Men neemt over het
algemeen aan dat hij gelijktijdig geleefd heeft met de boze koning Alexander
Janneüs (103-78 vóór Christus).
Volgens onze K. leefde hij een eeuw vóór Christus; cfr. Coll. Brug. 1952, blz.
370; Van der Ploeg, Vondsten, enz. vooral blz. 73.
Fascikel 31
536
|