Niet alle lichamen die door de instorting van graven zichtbaar
geworden waren, verrezen; vele kon men zien, doordat zij hun
graf gemeenschappelijk hadden met opgestane doden; andere
echter, in groot aantal, wier zielen Jezus uit het voorgeborchte
naar hun lichamen had teruggezonden, richtten zich met hun
lichaam op, sloegen de gelaatsklep van voor hun aangezicht op en
schreden dan als zwevend door de straten naar de hunnen; zij
traden binnen in de huizen van verwanten en afstammelingen die
zij streng bedreigden wegens hun medeplichtigheid aan de
moordaanslag op Jezus.
Ik zag ieder van die gestalten met een ander, die in zijn leven een
vriend of bekende van hem geweest was, samenkomen en
vervolgens twee en twee door de straten van de stad gaan; ik zag
aan die gestalten geen beweging van de voeten onder het lange
linnen kleed of omhulsel; het was alsof zij langs de grond streken,
gleden of zweefden. Hun handen waren gedeeltelijk met brede
windsels omwonden; deels waren ze verborgen in omgewonden
lange mouwen, die op en tot onder de handen neerhingen.
1957.
De gelaatsdoeken waren over het hoofd opgeslagen; de gele,
vaalbleke gezichten zagen er mager, verdord en verdroogd uit in
de witte omlijsting van een lange grijze baard; hun stemmen
klonken vreemd en ongewoon; deze stemmen, die vermaningen,
dat zwevend glijden van plaats tot plaats, onweerhoudbaar, om
niets rondom hen bekommerd-zijn waren hun enige uitingen of
handelingen; ja, zij schenen slechts belichaamde stemmen te zijn.
Zij verschilden onderling een weinig in kleding, volgens de
gebruiken van het tijdperk waarin zij geleefd hadden, ook volgens
hun stand en leeftijd. Op de hoeken waar zijwegen begonnen en
waar men met bazuingeschal Jezus’ doodvonnis had afgekondigd,
hielden zij een ogenblik stil, verheerlijkten zij Jezus om zijn dood
en riepen zij: “Wee over zijn moordenaars!”
Het volk luisterde van ver toe naar hun boodschap, sidderde van
angst en zohaast zij zich weer in beweging stelden, sloeg het op
Fascikel 31
534
|