5. Toen zond hij de jongelingen der Israëlieten heen, en zij brachten brandoffers en offerden
stieren als vredeoffers voor de HERE.
6. Daarop nam Mozes de helft van het bloed en deed het in bekkens, en de andere helft van het
bloed sprengde hij op het altaar.
7. Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat
de HERE gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.
8. Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het
verbond dat de HERE met u sluit, op grond van al deze woorden.
9. En Mozes klom op met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël.
10. En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder zijn voeten een plaveisel lag van
lazuur, als de hemel zelf in klaarheid.
11. Maar tot de vooraanstaanden der Israëlieten strekte Hij zijn hand niet uit; zij aanschouwden
God en zij aten en dronken.
12. De HERE zeide tot Mozes: Klim op tot Mij, de berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen
tafelen geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen.
13. Toen stond Mozes op met zijn dienaar Jozua, en Mozes besteeg de berg Gods.
14. Maar tot de oudsten zeide hij: Wacht hier op ons, totdat wij bij u terugkeren; Aäron en Chur
zijn immers bij u, wie zaken heeft, moet zich tot hen wenden.
15. Daarop besteeg Mozes de berg, en de wolk bedekte de berg.
16. De heerlijkheid des HEREN rustte op de berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen
lang; op de zevende dag riep Hij tot Mozes midden uit de wolk.
17. De verschijning van de heerlijkheid des HEREN was als verterend vuur op de top van de
berg ten aanschouwen van de Israëlieten.
18. Mozes ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg veertig dagen en veertig
nachten.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
en uit Jeremias (Jer. 34, 1-22) en ook over het
teruggeven van de vrijheid aan slaven (Ex. 21, 1-11).
Jezus weidde hierover uit, maar zij onderbraken Hem
welhaast en ondervroegen Hem weer over zijn leer van gisteren
betreffende het brood van het leven: hoe kon Hij zich het
levengevende brood noemen, dat uit de hemel nedergedaald was,
daar men toch zijn oorsprong kende?
1097.
Nu herhaalde Jezus nogmaals al wat Hij tot nog toe
over dit onderwerp geleerd had; en toen de Farizeeën met
dezelfde opwerpingen voor de dag kwamen en weer hun vader
Abraham en Mozes erbij betrokken en zeiden: “Hoe kunt GIJ dan
God uw Vader noemen?” vroeg Hij hun: “Hoe kunt GIJ
Fascikel 23
2095
|