17. Voorts maakte hij twee vlechtwerken voor de kapitelen die op de top der zuilen waren; het
vlechtwerk was gemaakt van gedraaide snoeren, op de wijze van slingers: zeven voor het ene
kapiteel en zeven voor het andere kapiteel.
18. Dan maakte hij nog de granaatappelen, en wel twee rijen rondom op het ene vlechtwerk,
om de kapitelen op de top der zuilen te bedekken; evenzo deed hij met het andere kapiteel.
19. En de kapitelen aan de voorhal, vier el hoog, op de top der zuilen, waren lelievormig,
20. namelijk de kapitelen op de beide zuilen, geheel bovenaan, voorbij het vlechtwerk dat vlak
op de bol zat; granaatappelen waren er tweehonderd aan rijen rondom op het ene kapiteel en
evenzo op het andere kapiteel.
21. Daarna stelde hij de zuilen op bij de voorhal der hoofdzaal; toen hij de rechterzuil opstelde,
noemde hij haar Jakin; toen hij de linkerzuil opstelde, noemde hij haar Boaz.
22. Nadat het leliewerk op de top der zuilen was aangebracht, was de arbeid aan de zuilen
voltooid.
23. Voorts maakte hij de zee, van gietwerk, tien el van rand tot rand, geheel rond, vijf el hoog,
terwijl een meetsnoer van dertig el haar rondom kon omspannen.
24. Beneden de rand waren kolokwinten, die haar geheel omgaven, tien in een el, geheel
rondom de zee; in twee rijen zaten de kolokwinten, in één gietsel met haar gegoten.
25. Zij stond op twaalf runderen, waarvan drie noordwaarts gekeerd waren, drie westwaarts,
drie zuidwaarts en drie oostwaarts, en de zee rustte boven op hen, en al hun achterdelen waren
binnenwaarts gewend.
26. Haar dikte was een handbreed en haar rand was in de vorm van een bekerrand, een
leliekelk. Zij had een inhoud van tweeduizend bath.
27. Verder maakte hij de onderstellen, en wel tien, van koper; vier el was de lengte van één
onderstel, vier el de breedte en drie el zijn hoogte.
28. Aldus was de vorm van een onderstel: er waren sluitplaten aan, en wel sluitplaten tussen
de stijlen.
29. Op de sluitplaten tussen de stijlen stonden leeuwen, runderen en cherubs, en op de stijlen
evenzo; boven en beneden de leeuwen en de runderen waren afhangende kransen.
30. Dan waren aan één onderstel vier koperen raderen alsmede koperen assen; ook waren aan
de vier hoekstijlen handvatten, onder het bekken waren de handvatten gegoten, tegenover elk
waren kransen.
31. En de opening daarvan was binnen de handvatten en een el verderop, en zijn opening was
rond, bij wijze van een voetstuk, anderhalve el (diep); en ook aan de opening was beeldwerk,
doch hun sluitplaten vormden een vierkant, waren dus niet rond.
32. De vier raderen waren beneden de sluitplaten, en de steunsels der raderen waren aan het
onderstel; en de hoogte van één rad was anderhalve el.
33. De vorm van de raderen was als die van een wagenrad; hun steunsels echter, velgen,
spaken en naven, waren geheel van gietwerk.
34. Wat nu de vier handvatten betreft aan de vier hoeken van elk onderstel: aan het onderstel
zaten zijn handvatten vast.
35. En aan de bovenkant van het onderstel was een rand van een halve el hoog, geheel rond;
en boven aan het onderstel zaten zijn handvatten en zijn sluitplaten vast.
36. En hij graveerde op de vlakken van zijn handvatten en op zijn sluitplaten cherubs, leeuwen
en palmen, naardat elk ruimte bood, en kransen rondom.
37. Aldus maakte hij de tien onderstellen; zij waren alle van één gietsel, één maat, één vorm.
38. Verder maakte hij tien koperen bekkens, veertig bath kon elk bekken bevatten, vier el
(mat) elk bekken, één bekken op elk van de tien onderstellen.
39. En hij plaatste de onderstellen: vijf aan de rechtervleugel van het huis en vijf aan de
linkervleugel; en de zee plaatste hij aan de rechtervleugel van het huis, naar het zuidoosten.
40. Ook maakte Chiram de potten, scheppen en sprengbekkens. Zo voltooide Chiram al het
werk, dat hij voor koning Salomo aan het huis des HEREN had te doen:
41. de twee zuilen, de twee bollen der kapitelen op de top der zuilen, de twee vlechtwerken om
beide bollen der kapitelen op de top der zuilen te bedekken,
Fascikel 23
2194
|