Hij onderwees; ook verlangden zij Jezus met zich mee te nemen
naar Herodes, aangezien deze Hem verlangde te zien.
De hoofdman zei natuurlijk alle goed over Jezus, vertelde hun het
wonder dat aan zijn zoon geschied was, gelijk alle overige
wonderen die Jezus in Galilea gewrocht had. In zijn verslag
stelde Hij Jezus en zijn werken naar best vermogen in hun waar
daglicht voor.
De Farizeeën integendeel spraken geheel anders. Zij verklaarden
dat zij geen macht op Hem hadden, dat Hij een landloper was van
geringe afkomst, die met allerlei gepeupel rondliep, een nieuwe,
ongehoorde leer verkondigde en wel aanzienlijke wonderen deed,
doch waarschijnlijk door de duivel. Overigens had men niets van
Hem te duchten, daar zijn aanhang bestond in arme onwetende
mannen, misleide vrouwen en zondaressen.
1103.
Met dit rapport keerden de soldaten naar Herodes terug; zij waren
uit een gans nieuwe afdeling, die Herodes tot lijfwacht diende en
die hij van zijn bijzit bekomen had: soldaten, vermoed ik, uit de
bezittingen van Herodias of van een oom van haar.
Herodias, gelijk ook haar moeder Berenike, is onwettig.
Abigaïl, die op het kasteel te Betaramfta woont, is, meen ik, een
zuster van haar moeder.
Herodes was door de tijdingen uit Tirza zeer aandachtig op Jezus
geworden. Sedert de moord op Joannes verkeert hij in grote
angst, in twijfel en onrust. Hij heeft met de Herodianen
beraadslaagd en Sadduceeën uit Jeruzalem ontboden, om hen over
de verrijzenis der doden te ondervragen; hij is op de gedachte
gekomen dat Jezus de verrezen Joannes zou kunnen zijn (Mt. 14,
1-2; Mk. 6, 14; Lk. 9, 7). Hij heeft alles nagevorst, wat Joannes
over Jezus verklaard had; hij heeft vele soldaten tezamen
getrokken; anderzijds heeft hij van zich verwijderd allen die met
Joannes te maken gehad hebben, vooral tijdens zijn
gevangenschap.
Fascikel 23
2107
|