geen slang; ook geen schorpioen in plaats van een
ei.” (Mt. 7, 7-11). Hij stelde hun tot voorbeeld heidenen,
die Hij kende en die, zei Hij, zulk een groot
vertrouwen hadden in God, dat zij nergens om baden
(d.i. om geen tijdelijke goederen) en God slechts voor de
ontvangen weldaden bedankten609.
Hij sprak: “Indien de knechten en vreemdelingen
zulk een vertrouwen hebben, welk vertrouwen moeten
dan de kinderen van de Vader niet hebben?”
Ook sprak Hij over de dankzegging voor de
ontvangen weldaden, over de verbetering van leven
en over de straf, waarmee bedreigd zijn zij die
hervallen en hierdoor in een gevaarlijker
zieletoestand komen, dan waarin zij vroeger waren
(cfr. Mt. 12, 43-44).
Ziedaar uitspraken die in zijn prediking voorkwamen en die ik me
nog herinner.
609 God slechts bedanken. – Jezus legt hier de gehele nadruk op het
vertrouwen, niet op het ‘niet bidden om weldaden’, aangezien Hijzelf
onophoudelijk aanmaant tot bidden en zijn weldaden zelfs van dit bidden
afhankelijk maakt.
Zo-even maande Hij zelfs aan tot bidden met aandrang.
Het ‘niet bidden om weldaden’ zal dus alleen een deugd zijn, als men onder
weldaden tijdelijke voordelen verstaat of zelfs geestelijke, wanneer dit het
gevolg is van een charismatisch vertrouwen op Gods goedheid of geschiedt
onder goddelijke ingeving, terwijl men alleen Gods glorie verlangt; of als men
onder gebed een mystieke graad van gebed verstaat, b.v. het gebed van
rust, waarin de ziel alleen te genieten heeft en geen enkele behoefte voelt.
Tot Maria van de Drieëenheid zegde Jezus: “Wie zoekt vindt, en Ik
schenk aan wie vraagt. Maar een ziel die geen enkel verlangen
bepaalt en haar gehele vertrouwen stelt op Mij, aan die heb ik het
genoegen veel meer te geven dan zij zich had durven voorstellen …
Zodra een ziel op Mij vertrouwt, kom Ik in haar.”(blz. 158).
Fascikel 23
2204
|