Ik weet niet om welke schuld hun voorvaderen genoodzaakt
werden zich hier te vestigen; zij waren daarom zeer schuchter en
hielden zichzelf in hun verlatenheid voor verstoten uit hun natie
en voor verloren.
Jezus las in de schriftrollen uit Ezekiël over het
altaar in de nieuwe tempel en uit Mozes over de
priesterklederen, over het wijden van priesters en over
de offers (Ezek. 43, 10-27; Ex. 27 tot 30).
Exodus 27-28 (zie fasc. 22, nr. 1058)
***
Exodus 29
De priesterwijding
1. Dit nu is wat gij hun doen zult, om hen te heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden:
Neem één jonge stier, en twee gave rammen,
2. ongezuurd brood en ongezuurde koeken, met olie aangemaakt, en ongezuurde, dunne
koeken, met olie bestreken; van fijn tarwemeel zult gij ze maken.
3. Leg ze in een korf en draag ze in de korf naderbij, met de stier en de beide rammen.
4. Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en
gij zult hen met water wassen.
5. Dan zult gij de klederen nemen en Aäron bekleden met het onderkleed, het opperkleed van
de efod, de efod en het borstschild; gij zult hem de gordel van de efod ombinden,
6. gij zult de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige diadeem aan de tulband vastmaken.
7. Dan zult gij de zalfolie nemen en over zijn hoofd uitgieten, en hem zalven.
8. Gij zult zijn zonen doen naderen en hen met onderklederen bekleden.
9. Gij zult hen omgorden met een gordel, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken
ombinden, en zij zullen het priesterambt hebben tot een altoosdurende inzetting; zo zult gij
Aäron en zijn zonen wijden.
10. Voorts zult gij de stier doen naderen vóór de tent der samenkomst, en Aäron en zijn zonen
zullen hun handen op de kop van de stier leggen.
11. Gij zult de stier slachten voor het aangezicht des HEREN bij de ingang van de tent der
samenkomst.
12. Gij zult van het bloed van de stier nemen en dat met uw vinger aan de hoornen van het
altaar strijken, en al het bloed zult gij aan de voet van het altaar uitgieten.
13. Dan zult gij nemen al het vet dat de ingewanden bedekt, het aanhangsel aan de lever, de
beide nieren en het vet dat daaraan zit, en gij zult het op het altaar in rook doen opgaan.
14. Maar het vlees van de stier, zijn huid en zijn mest zult gij met vuur buiten de legerplaats
verbranden; het is een zondoffer.
15. Dan zult gij de éne ram nemen en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop van de
ram leggen.
16. Gij zult de ram slachten en zijn bloed nemen en sprengen rondom op het altaar.
17. De ram zult gij in zijn delen verdelen, zijn ingewanden en onderschenkels wassen en op zijn
delen en zijn kop leggen.
18. Dan zult gij de gehele ram op het altaar in rook doen opgaan; het is een brandoffer voor de
HERE, met een liefelijke reuk; het is een vuuroffer voor de HERE.
19. Dan zult gij de andere ram nemen, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op de kop
van de ram leggen.
Fascikel 23
2151
|