trekkend, kwam Hij zeer laat vóór Regaba aan, dat een
vestingstad in het gebergte is601.
Hier gingen zij op een eenzame plaats vóór de stad in het gras
neerliggen om uit te rusten; en wachtten hier op het grootste
aantal leerlingen van hun groep, die zich van Nobah uit in
verschillende richtingen verspreid hadden.
Toen nu de 15 hier weerom rondom Jezus verzameld waren,
namen zij hun intrek in de herberg die voor hen in gereedheid
gebracht was.
Deze stad behoort tot de vlekken van de Gergesenen, waarvan ik,
naar aanleiding van de uitdrijving van de duivelen bij Gergesa
gewag gemaakt heb. Het was hun uiterste stad in het noorden en
moreel de best gestelde. Gaulon en het ander stadje (Argob)
waren grenssteden van de tetrarch Filippus.
Maar het Gerasenerland (= Gergesenerland) schijnt mij zekere
voorrechten op zelfstandigheid genoten te hebben. Jezus is ook te
Gaulon geweest.
601 Regaba = tell Faras. – Met 99 kansen op 100 vereenzelvigen wij
Regaba met tell Faras, een plaats 24 km ten noordoosten van de noordpunt
van het Meer. De gegevens in K.’s verhaal brengen ons absoluut in die
omgeving.
Op een kaartje in Guide de Pal. blz. 638, is de rotsbewerking in de top van
de heuvel, door K. vermeld, door een teken aangeduid. De heuvel bereikt
een hoogte van 948 m. Vandaar dat het gezicht op die plaats buitengewoon
ver draagt en overeenkomt met de beschrijving van Katarina; de burg ligt
buitengewoon hoog, zegt zij, en een kwartier er achter lag de stad.
Op de drieledige kaart Israël vinden wij daar juist eenmaal het teken van
bergvesting, en 2 km meer noordelijk nogmaals hetzelfde teken, zodat het
voor de hand ligt dat wij hier met de burg en de versterkte stad te maken
hebben.
K. vermeldt hier ook een karavaanweg of Romeinse heerweg; deze is nu
veranderd in auto- of eersterangsweg en loopt tussen de twee vestingen.
Deze ligging met een duidelijk overzicht over het Meer en zijn omstreken is
van strategisch belang, en geen wonder bijgevolg dat Israël er niet over te
spreken is het hoogland van Gaulon los te laten of terug te geven aan de
Arabieren.
Fascikel 23
2172
|