Ik heb Jezus hier nog nooit gezien. (Toch is Jezus reeds in de
buurt voorbijgekomen (zie fasc. 12, nr. 369). Hij trad niet in de
stad, doch naderde haar slechts op een zijweg tot een zuidelijke
muur, niet ver van een poort. Tegen de buitenkant van die muur
was een rij hutten voor melaatsen aangebouwd282.
Dit was niet de eigenlijke stadsmuur zelf, maar een buitenmuur
van het stadsgebied; de stad was lang en sterk.
die slechts hier en daar een kleine ruïne vertoont en dus waarschijnlijk nooit
dicht bevolkt zal geweest zijn en in elk geval niet meer herbouwd.
Als men bij dit alles de tekst betrekt van de Romeinse schrijver Plinius:
“Het Meer van Gennezaret is omgeven door aangename steden: aan de
oostkant Julias en Hippos, in het zuiden Tarichea, op de westoever
Tiberias”,
als men deze tekst er nog bijneemt, zeg ik, wie kan langer twijfelen aan de
ligging van Tarichea?
Toch vereenzelvigen velen Tarichea thans met Medjdel of Magdalum, de
stad van Maria Magdalena, zoals Kopp in ‘Die heiligen Stätten’, blz. 248.
Men vraagt zich af hoe het mogelijk is.
Laat ons nog een laatste argument bijhalen.
Bij de opgravingen te Kerak kwamen vele rode en zwarte kruiken aan het
licht, die alle met een zwarte vis gemerkt waren (cfr. Guide bleu, 226). Ze
dienden zonder enige twijfel om zowel verse als gezouten vis, waarin de
stad handel dreef, ter plaats van hun bestemming te brengen.
Een vis zal dan ook tot het wapen of schild van de stad hebben behoord.
282 Melaatsenhutten tegen en muur, eventueel stadsmuur, aangebouwd.
Zij kregen inderdaad hun verblijf veelal daar aangewezen.
Nog in 1848 zag Mislin hutten voor melaatsen tegen de zuidelijke stadsmuur
van Jeruzalem; hun hospitaal ligt nu meer zuidelijk nabij de bron Rogel.
Ook te Damascus staan de woningen van de melaatsen tegen de
stadsmuren.
“Zij hielden zich gewoonlijk op, zegt Keulers, vóór de poorten van de stad en
woonden in afgezonderde hutten.” (Bijbelse Geschiedenis 422; cfr. Vie
d’A.C.E. III, 339).
Besluit:
Wanneer wij K.’s aanwijzingen confronteren met de werkelijkheid, moet
iedereen toegeven dat wij in haar te doen hebben met een ooggetuige.
Laten wij nu terugkeren tot Jezus die langzaam zijn weg ging, wachtend op
de melaatsen.
Fascikel 16
934
|