in deze streken (ten oosten van Meer en Jordaan) met heidenen
vermengd; er zijn hier tempels. De Joden vormen de minderheid
en worden onderdrukt, maar hebben toch een school (synagoge)
en leraars; er is veel handel en nijverheid, want door deze stad
komen de karavanen, die van Syrië en Azië naar Egypte trekken.
Ik heb vóór de poort een lang gebouw gezien, wel een half
kwartier lang, waarin lange ijzeren stangen tot buizen gesmeed
worden. De stangen werden plat geslagen, daarna in de lengte
rondgebogen, gesoldeerd en zo tot buizen gevormd; de smeden
werkten niet met houtvuur, maar zij stookten met zwarte
klompen, die zij uit de aarde groeven. Hier werd ijzer ingevoerd
uit het gewest, vanwaar de profeet Agabus afkomstig was, uit
Argob, want ik zie daar zulk een ijzerhoudende bodem; het is daar
een gele okergrond; nochtans zag ik daar geen eigenlijke
ijzermijnen.
607.
De doortrekkende heidenen hadden zich ten noorden van Gerasa,
op de zuidelijke helling van het vooruitspringende deel van de
berg naar omhoog toe gelegerd (grote kaart 3, ergens bij Ain
Ghazal, waar dus een bron de mensen het nodige water
verschafte).
Ook waren daar heidenen uit de stad en enige Joden die
afgezonderd stonden; de heidenen waren anders dan de Joden
gekleed; zij droegen rokken die tot onder de knieën hingen; er
moesten ook rijke bij zijn, want ik zag vrouwen die in hun haren
zo overdadig veel parelen ingevlochten hadden, dat hun haarbos
geleek op een muts van parelen (cfr. fasc. 15, nr. 541, voetnoot
259; we kunnen ook nog verwijzen naar het boek Judit, 10, 3).
Van andere stak het haar boven de sluier uit; het was met parelen
doorvlochten in de vorm van een korfje.
Jezus begaf zich (‘s morgens van de 21e) naar de berg.
Terwijl Hij de helling opwandelde, kwam Hij langs de
scharen die Hij onderrichtte, terwijl Hij nu eens hier dan
Fascikel 16
958
|