Daar zij aarzelden dit bevel te volbrengen, zei Jezus: “Indien
gij het niet wilt doen, zullen mijn leerlingen hen
gaan halen.” Toen beraadslaagden zij onder elkander en
deden de zieken opzoeken. Weldra kwamen deze ongelukkigen,
ten getale van 12, ellendig aangestrompeld.
De enen hadden verlamde ledematen; de anderen waren van de
waterzucht zeer gezwollen, zodat de vingeren dicht uit elkander
stonden; de hoop keerde nu terug in hun hart, want de
onbeschoftheid van de schriftgeleerden had hen aan de rand van
de wanhoop gebracht.
651.
Jezus beval hun zich op een rij te plaatsen; en het was
ontroerend te zien hoe zij die het minst ziek waren, aan hun zieker
werkmakkers de eerste plaatsen afstonden, opdat zij het eerst
genezen zouden worden. Jezus daalde een paar trappen
tot hen af (van het verhoog) en riep de eersten nader;
zij waren meestal lam aan hun armen. Hij bad over hen in
stilte, terwijl Hij de ogen hemelwaarts geslagen hield
en Hij streek met zijn hand zachtjes omneer over hun
armen. Daarna bewoog Hij hun handen op en neer.
Dit gedaan hebbend zei Hij hun dat zij achteruit
konden gaan en God bedanken: zij waren genezen.
De waterzuchtigen konden nauwelijks gaan; Hij legde zijn
handen op hun hoofd en borst; zij herwonnen hun
krachten; zij konden zonder moeite terugkeren en in weinige
dagen waren zij geheel van het water ontlast.
Gedurende deze wonderen verdrongen zich de mensen en andere
armen en zieken rondom Jezus en zowel dezen als alle genezenen
loofden luidop en gezamenlijk God. De menigte was zo groot dat
de schriftgeleerden vol toorn en schaamte moesten wijken en
velen van hen heengingen.
Fascikel 16
1042
|