Heden avond begon de eerste dag van de maand Eloel, die tevens
een sabbat was.
Jezus genas heden morgen (de 23e) nog vele zieke
Joden te Betsaïda. Hij at in het huis van Petrus (in het kleine
dal Tabiga, nabij het Meer en Betsaïda) en ging daarna met de
leerlingen naar het ander huis van Petrus dicht vóór Kafarnaüm;
reeds hadden vele vrouwen zich daarheen begeven en daar
wachtten ook vele zieken reeds op Hem.
-
Onder deze waren 2 dove mannen. Jezus stak zijn
vingeren in hun oren en zij genazen (te vergelijken
met Mk. 7, 33).
-
Toen werden er twee andere zieken, die nauwelijks nog gaan
konden, aangebracht; hun armen waren onbeweeglijk stijf en
hun handen dik gezwollen. Jezus legde hun zijn hand
op en bad. Daarna nam Hij hen vast bij hun beide
handen, bewoog deze op en neer en zij waren
genezen. Nochtans verdween het gezwel niet in één
ogenblik, maar in een paar uren tijd. Hij vermaande hen
hun handen voortaan tot Gods glorie te gebruiken,
want hun toestand was een straf voor hun zonden.
617.
Hij genas er nog velen en ging dan ten sabbat in de stad, waar
een onbeschrijfelijke toeloop van mensen was; men had de
bezetenen uit het gevangenisgebouw losgelaten; zij liepen Hem
op de straten tegemoet en schreeuwden Hem toe. Hij beval de
duivel te zwijgen en zijn prooi los te laten. Tot
verwondering van alle mensen volgden zij Hem aanstonds gerust
naar de synagoge en aanhoorden zijn preek.
De Farizeeën en in ‘t bijzonder de vijftien nieuw aangekomene,
namen plaats om de leerstoel. Men had werkelijk vrees voor
Hem; zij betoonden Hem eerbied, die evenwel slechts gehuicheld
was. Men gaf Hem de rollen en Hij leerde uit Jesaja.
Fascikel 16
974
|