en nodigde Hem uit naar zijn huis. Zo volgden zij die gastheer.
Hier waste men hun de voeten, gaf hun andere klederen en
schudde en streek de hunne uit en hierna deden zij deze laatste
weer aan. De man liet ook aanstonds een maaltijd aanrichten,
waarop hij ook terstond enige Farizeeën met wie hij goed stond,
ontbood. Het duurde niet lang eer zij verschenen.
Hij was uitwendig buitengewoon vriendelijk, maar innerlijk een
schijnheiligaard, om niet te zeggen een deugniet. Hij wilde de eer
hebben en er zich bij het volk op beroemen de grote Profeet
geherbergd te hebben, en tevens wilde Hij zijn farizese vrienden
de gelegenheid bieden Jezus op de proef te stellen. Zij hoopten
daarin beter te slagen aan tafel, in een besloten kring en privaat
onderhoud, dan in het bijzijn van al het volk in de synagoge.
656.
Maar nauwelijks was de tafel bereid, of alle zieken in de stad, die
nog gaan konden, stroomden samen vóór het huis van de man en
drongen binnen in het voorhof306. Hierover waren de gastheer en
306 Drongen binnen in het voorhof. – Dit zien wij vaak bij K. ook dat ze zelfs
het huis binnendringen. In sommige gevallen hadden armen recht om aan
een feestmaal deel te nemen (cfr. fasc. 16, nr. 652; fasc. 9, nr. 222 en
voetnoot 30).
Hierbij enkele teksten van auteurs:
“De binnenplaatsen van rijke huizen zijn in het Oosten dikwijls vol
lanterfanters, cliënten en dienaren.” (D. Rops, Jezus, 379).
“Tijdens de maaltijd die Zacheüs aan Jezus en zijn leerlingen aanbood,
traden meerdere mensen het huis binnen, zoals de oosterse opvatting
veroorloofde.” (Keulers, Bijbelse geschiedenis 517).
Wij zien in Lukas 7, 36, enz. Magdalena tot in de feestzaal doordringen om
Jezus’ voeten te balsemen. –
De Géramb en Mislin verhalen hoe de christenen in de Libanon, die de
aanwezigheid van een katholiek priester vernomen hadden, hen dikwijls
kwamen opzoeken en lastig vallen in het huis zelf waar zij logeerden. –
De patriciërshuizen bij de Romeinen hadden een privé en openbaar
gedeelte, in dit laatste werden de cliënten ontvangen. (D. Rops, De Kerk van
de Apostelen en martelaren, blz. 189).
Fascikel 16
1051
|