een ambt of waardigheid verhoogd te krijgen. Daardoor kon dan
niet zelden een onberekenbaar onheil veroorzaakt worden.
Om dit alles niet zo vreemd, doch zelfs natuurlijk te vinden,
bedenke men hoe er te werk gegaan wordt, wanneer men bomen
en schappenkudden wil veredelen. Men ent geen wilde scheuten
op edele stammen; men vermengt geen grofwollige met
zachtwollige of fijnhuidige schapen.
Een zorgzaam tuinier of veefokker zendt dikwijls zijn
vertrouwdste knecht ver in den vreemde, om daar een edeler soort
van planten of dieren te halen.
Zo zien wij in de H. Schrift Abraham zijn trouwe knecht Eliëzer
naar Mesopotamië sturen, om daar voor zijn zoon een dochter uit
een edel stamhuis te halen. De dienaar moest zijn hand onder de
heup van Abraham leggen (Gen. 22, 2-4)309, en hem bij de Heer
van hemel en aarde zweren dat hij voor zijn zoon Isaäk geen
vrouw zou nemen uit de dochters van de Kanaänieten (Gen. 24).
Hoewel de patriarchen zelf geen wettige huisvrouwen uit dat volk
namen, huwelijkten zij nochtans sommige hunner onderhorigen
aan zulke vrouwen uit; en dit was de reden waarom Rebekka bij
haar tenten te Abel-Mehola zulke dochters in het geloof en de
zeden van haar stam liet onderrichten. Met dit doel had zij daar
haar school opgericht310.
309 De hand op de heup leggen was, evenals het opheffen van de hand, een
eedgebaar: “Leg uw hand beneden mijn heup en zweer me bij Jahwe, de
God van hemel en aarde, dat Ge voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit
de dochters van Kaänan, maar uit mijn land en familie.”
Dit was zweren bij het dierbaarste dat iemand kon bezitten: kinderen,
nakomelingen. Een dergelijk gebruik is nog in zwang bij de bedoeïenen,
volgens P. Gerrits, die lang met hen leefde. (cfr. t H.L. 7e jg. 34).
310 Nota van Brentano. – K. vertelde hier nog veel meer over Abraham:
zijn ouders waren heidenen geweest en hadden kleine beelden aanbeden.
Ook Abraham had er zulke gehad. De Bijbelwoorden “God leidde hem uit
het vuur van de Chaldeeën.” (Nehem. 9, 7) betekenen: “God heeft hem
Fascikel 16
1067
|