-
God wilde eindelijk zijn Kerk stichten, haar
prachtig en rijk opbouwen (Jes. 54, 1-17).
-
Allen moesten van het water komen drinken, en
ook zij, die geen geld hadden, mochten brood
komen eten (Jes. 55, 1).
-
In de synagoge (oud heilsbestel, zoals de synagoge
het begreep) spande men zich in om zijn honger te
stillen, maar er was daar geen brood te vinden,
dat hen kon verzadigen (Jes. 55, 2; cfr. Hebr. 13, 9-10).
-
Het Woord uit Gods mond, nl. de Messias, zou zijn
werk voleinden (Jes. 55, 11).
-
In het Rijk Gods, in de Kerk zouden ook de
vreemden, de heidenen, werken en vruchtbaar
zijn, indien zij geloven (Jes. 56).
-
Hij noemde de heidenen ‘gesnedenen’ (Er nannte
die Heiden Verschnittene, weil … Jes. 56, 3-4), omdat
zij tot het geslacht van de Messias door
voortplanting niet bijdroegen300.
300 De gesnedenen. – Eens suggereerde mij iemand de passages uit het
Oud Testament, waarover Christus leert, en die de meeste lezers wel niet
zullen kunnen naslaan, in onze uitgave in te lassen: een verstandige raad,
die echter onmogelijk te verwezenlijken is. Welke mooie hoofdstukken uit
Jesaja zouden wij hier b.v. kunnen citeren.
Voor een enkele keer lichten wij hier een passage uit Jesaja in verband met
de ‘gesnedenen’:
“Laat de vreemde die zich bij Jahwe aansloot, niet zeggen: Heel
zeker snijdt Jahwe mij af van zijn volk; laat de eunuch
(gesnedene) evenmin zeggen: zie, ik ben maar een dorre boom.
Want zo spreekt Jahwe tot de eunuchen: ”wie mijn sabbat
onderhouden, wie verkiezen wat Mij behaagt en trouw blijven aan
Mijn Verbond, hun geef ik een gedenkzuil in Mijn huis, een naam
(de waardigheid van kind Gods) veel beter dan zonen en dochters
(die zij niet kunnen krijgen):
Fascikel 16
1031
|