Ik zag Herodes’ wijf met grote onbeschaamdheid en vol haat en
verachting voorbij Joannes de zaal binnenstappen en zich op een
zetel neervleien. Deze vrouw had een andere gelaatsvorm dan de
meeste joodse vrouwen; al haar trekken waren zeer spits en scherp
en zelfs haar hoofd was zeer scherp. Haar voorkomen was vol
wulpsheid en haar bewegingen steeds berekend op verleiding; ze
was zeer schoon van gestalte en in haar kleding zeer
schaamteloos, overdreven versierd en nauw gesnoerd; men zag
door haar klederen de lijnen en de leest van haar lichaam; het was
als roemde elk lichaamsdeel zichzelf, als wilde het zijn
schoonheid ten toon spreiden, aanbieden, laten bewonderen en
toch weer verbergen; zij moest ieder onschuldig mens ergerlijk
zijn en toch lokte zij alle ogen op zich.
Herodes verzocht Joannes nu, eens zonder terughouding zijn
mening te zeggen over Jezus, die in Galilea zulk een beweging
verwekte; wie Jezus eigenlijk was en of Hij nu zijn zending wilde
overnemen en in zijn plaats optreden? Herodes had weliswaar
gehoord wat Joannes vroeger over Jezus gezegd had, maar hij had
er geen bijzondere aandacht aan geschonken. Nu moest Joannes
hem nog eens ronduit en ten volle zijn mening en overtuiging
uitspreken, want wat die mens (Jezus) verkondigde en deed, was
vreemd en ongehoord: Hij sprak van zijn Rijk, noemde zich in
gelijkenissen een koningszoon, enz., terwijl Hij toch een arme
timmermanszoon was.
642.
Nu zag ik dat Joannes met luider stem en juist alsof hij nog voor
het verzamelde volk sprak, voor Jezus getuigde:
-
dat hij, Joannes, slechts de bereider van zijn wegen was;
-
dat hijzelf tegenover Jezus niets te betekenen had;
-
dat nooit een mens of profeet was geweest of ooit zou zijn wat
Jezus was,
want HIJ was de Zoon van de Vader, de Christus, de
Koning van de koningen, de Heiland, de Stichter van het
Rijk. Geen macht kon ooit de zijne te boven gaan,
Fascikel 16
1025
|