Genezing van Petrus’ schoonmoeder. –
Petrus’ ootmoed. (Mt. 8, 14-16; Mk. 1, 30-39)
623.
Zonder te vertoeven begaf Jezus zich nu met de leerlingen door de
stadspoort langs de berg naar het huis van Petrus bij Betsaïda
(nabij het Meer in het kleine dal Tabiga), want zij hadden Hem
dringend geroepen, omdat zij meenden dat de schoonmoeder van
Petrus op sterven lag; haar ziekte was erg toegenomen, want zij
had een hete koorts. Jezus ging onmiddellijk in haar kamer en
met Hem gingen nog anderen binnen, o.m. zo ik meen, Petrus’
dochter (stiefdochter, zie nr. 913, einde). Hij trad aan de zijde van
haar bed, waar haar hoofd lag, en leunde tegen het bed, zodat Hij
half stond, half zat en haar hoofd dicht bij Hem was. Zó sprak
Hij haar enige woorden toe, legde zijn hand op haar
hoofd en borst; nu hield zij op te ijlen en werd zeer kalm.
Dan richtte Jezus zich op, stond vóór haar, nam haar
hand, hief haar in zittende houding en zei: “Geef
haar te drinken.” Toen gaf Petrus’ dochter haar te drinken
uit een schuitvormige schaal.
Jezus zegende de drank en beval haar op te staan: zij
richtte zich aanstonds op haar laag bed geheel op. Zij had een
wijde slaaprok aan en daaronder was zij nog geheel ingehuld (in
een slaapwikkeldoek; cfr. fasc. l, nr. 19, voetnoot 43). Zij
ontdeed zich van het wikkelkleed, stapte van het bed en betuigde
met het hele gezin haar dank aan de Heer.
Hierop gingen zij ter maaltijd en de genezene droeg met de
overige vrouwen de spijzen op; zij diende volkomen gezond de
gasten; het kon omstreeks 12 uur zijn, toen ze genezen werd, en
tussen 2 en 3 uur, toen zij aten.
Na de maaltijd ging Jezus met Petrus, Andreas, Jakobus en
Joannes en meer andere leerlingen wandelen op de oever van het
Meer, bij Petrus’ visserij (op de kust van het dal Tabiga).
Hij onderrichtte hen en sprak hoofdzakelijk
Fascikel 16
990
|