Deze jongeling had uit ijdelheid Jezus’ leerling willen worden,
doch omdat Jezus hem niet aannam, had hij zich nu bij Jezus’
vijanden aangesloten.
Deze Farizeeën moesten vrij lang te Kafarnaüm verblijven.
Één van de twee die uit grotere steden gekomen waren, moest
daarheen terugkeren met berichten, terwijl de andere te
Kafarnaüm bleef om Jezus’ handelingen en onderrichtingen
verder na te gaan.
Zij hadden reeds een raad gehouden en daarin de hoofdman
Serobabel, de genezen zoon en zijn vader voor zich geroepen en
zij hadden hen met nog vele anderen over Jezus’ genezingen en
predicaties ondervraagd. De Farizeeën konden de genezing van
de jongen niet ontkennen, noch valsheid in Jezus’ leer ontdekken,
maar zij uitten hun ontevredenheid over de wijze waarop dit alles
verliep. Het stemde hen bitter dat Hij niet bij hen zijn studies
gedaan had, noch bij hen om raadgevingen en wenken kwam, dat
Hij met gemene mensen, zoals Essenen en vissers en, erger nog,
met tollenaars en zondaars omging, dat Hij te Jeruzalem geen
rechtsmacht had aangevraagd en geen officiële zending had
bekomen, dat Hij hen niet als geleerden raadpleegde, dat Hij geen
Farizeeër of Sadduceeër was, dat Hij de Samaritanen had
onderwezen en op de sabbat genezingen deed.
Kortom, Jezus’ optreden stond hun niet aan, zij vonden alles in
Hem verkeerd, omdat zij zichzelf verachten moesten, indien zij
zijn handelwijze goedkeurden. Vooral de jongeling van Nazareth
was een hevige vijand van de Samaritanen, die hij op alle
manieren vervolgde.
611.
De vrienden en verwanten van Jezus zagen node dat Hij (op de
24e) de sabbat te Kafarnaüm wilde vieren. Zelfs zijn Moeder was
er ongerust over en zij uitte de wens Hem naar de andere zijde
van het Meer te zien terugkeren. Bij zulke gelegenheden
Fascikel 16
966
|