Pilatus had op de dag na Jezus’ afreis uit Jeruzalem aan de
oproerige Galilese Zeloten op doodstraf verboden Jeruzalem te
verlaten, wat zij wilden doen. Velen van hen waren als gijzelaars
voor de anderen aangehouden en gevangen gezet. Deze morgen
liet Pilatus hen vrij en gaf aan allen oorlof om hun offeranden te
brengen en te vertrekken. Hijzelf trof ‘s middags toebereidselen
voor zijn eigen afreis naar Cesarea. (Normale residentie van de
landvoogden, die echter op Pasen, met het oog op mogelijke
onlusten te Jeruzalem verbleven; nu echter is het paasfeest
afgelopen).
Het was voor de gearresteerde Galileeërs een blijde verrassing
zich onverwacht in vrijheid gesteld te zien; zij spoedden zich met
hun zoenoffers naar de tempel, dewijl enigen tegen de Wet
misdaan hadden en belet waren geweest hun zoenoffers te
brengen. Het was overigens ook het gebruik allerlei offers en
geschenken in deze dagen naar de tempel te brengen. Velen
kochten vee en brachten het daar ten offer; de meesten verkochten
immers alles wat zij maar ontberen konden en de opbrengst ervan
stortten zij in de offerblokken van de tempel. Voor de armeren
betaalden de betergestelden. Ik zag 3 verschillende offerblokken,
waarin zij hun offeranden wierpen. Daarbij werd er geleerd en
ook gebeden.
1189.
Anderen bevonden zich op de slachtplaats met hun offervee. In de
tempel waren een aanzienlijk getal mensen, zonder dat hij daarom
overvol was; ik zag op verscheidene plaatsen kleine hopen van
Israëlieten voorover gebukt, het hoofd bedekt en in boetemantels
gehuld; zij stonden of knielden of lagen op hun aangezicht.
Judas de Gauloniet stond onder zijn aanhangers bij het offerblok,
want juist deze Galileeërs waren het, die Pilatus aangehouden en
nu weer vrijgelaten had; het waren gedeeltelijk naïeve,
gedeeltelijk sluwe en boze werktuigen van de Herodianen. Onder
hen waren vele Gaulonieten en een grote menigte uit Tirza en
omstreken en uit andere Herodianers-nesten.
Fascikel 24
2271
|