vriendin tot bijvrouw662, en de zoon die deze bijvrouw hem
baarde, was de stamvader van de Joden dezer plaats. Hij trouwde
met zijn eigen zuster – de zienster zegde niet of deze een volle, of
een halve zuster was – wier naam klonk als Eezjen (Ezchen), nl.
als wilde men zeggen: de kleine Eza, doch dan op zijn
Hebreeuws.
Deze bijzoon van Juda heette gelijk deze plaats hier, waar Jezus
nu is; deze naam echter ben ik jammerlijk vergeten.
Na zijn geboorte werd Suë weer vruchtbaar en baarde de derde
rasechte zoon van Juda, die Sela genoemd werd (Gen. 38, 4).
De beide oudste zonen van Juda, Her en Onan, vervolgden hun halve
broer op alle wijzen en stierven (Gen. 38, 1-12). Na met zijn
familie uit het huis gewelddadig verdreven te zijn, had die bijzoon
zich hier gevestigd en alle gemeenschap met de kinderen van
Israël was verbroken. Zijn familie had zich met de heidenen van
deze plaats vermengd, was niet mee naar Egypte getrokken en
was verwilderd en ontaard.
De heidenen van hier, waarmee zijn familie zich vermengde,
hadden reeds vroeger, wanneer Jakob na de val van Dina op het
erfdeel van Jozef bij Samaria woonde, het vurig verlangen gehad
om zich door huwelijken, zoniet met de kinderen van Jakob, dan
toch ten minste met dienaren en dienstmeiden van Jakob te
veredelen. Zo trokken zij de bergen over en gingen hem zeer
662 We lezen over een anonieme bijvrouw van Juda. – We herhalen wat we
reeds deden opmerken in fasc. 3, nr. 76, voetnoot 172 en fasc. 17, nr. 720:
“Niet zelden bevatten K.’s verhalen elementen die wij ook aantreffen in de
Oud- en Nieuw testamentische apokriefe en pseudepigrafische geschriften.
Zo b.v. is het juist zeer kenmerkend voor het ‘Boek der Jubileeën’, dat daarin
bijzondere aandacht wordt besteed aan alle stammoeders uit de
patriarchentijd, vanaf Adam tot aan de twaalf zonen van Jakob-Israël.
Precies daarom wordt dat ‘Boek der Jubileeën’ook genoemd ‘De Kleine
Genesis’, omdat het namelijk in heel wat (kleine) bijzonderheden treedt, die
in de Bijbel niet voorkomen.
Anderzijds hebben de verhalen van onze zienster toch altijd iets
oorspronkelijks en een heel persoonlijke klank.”
Fascikel 24
2384
|