10. Indien zijn offergave een brandoffer van kleinvee is, van schapen of van geiten, dan zal hij
een gaaf dier van het mannelijk geslacht brengen.
11. Hij zal het aan de noordzijde van het altaar slachten voor het aangezicht des HEREN; de
zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.
12. Dan zal hij het in stukken verdelen, en de priester zal die, met de kop en het vet, schikken
op het hout dat op het vuur op het altaar ligt.
13. De ingewanden en onderschenkels zal hij met water wassen en de priester zal alles brengen
en het in rook doen opgaan op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke
reuk voor de HERE.
14. Indien zijn offergave voor de HERE een brandoffer van gevogelte is, dan zal hij zijn
offergave brengen van tortelduiven of van jonge duiven.
15. De priester zal die op het altaar brengen en de kop afknijpen en ze op het altaar in rook
doen opgaan; en het bloed zal tegen de zijde van het altaar worden uitgedrukt.
16. Hij zal de krop met de spijsresten erin verwijderen en die naast het altaar aan de oostzijde
op de asbelt werpen.
17. En hij zal ze bij de vleugels inscheuren, zonder deze eraf te trekken, en de priester zal ze in
rook doen opgaan op het altaar, op het hout dat op het vuur ligt; het is een brandoffer, een
vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE.
***
Leviticus 2
Spijsoffers
1. Wanneer iemand de HERE een offergave van spijsoffer brengen wil, dan zal zijn offergave
bestaan uit fijn meel, en hij zal olie daarop gieten en wierook daarbij doen.
2. En hij zal het tot de zonen van Aäron, de priesters, brengen; hij zal een handvol fijn meel en
olie daarvan nemen met al de daarbij behorende wierook, en de priester zal dat als gedenkoffer
op het altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE.
3. En wat overblijft van het spijsoffer, is voor Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de
vuuroffers des HEREN.
4. Wanneer gij als offergave van spijsoffer een baksel uit de oven zult brengen, dan zal het uit
fijn meel bestaan: ongezuurde koeken, met olie aangemaakt, en ongezuurde, dunne koeken,
met olie bestreken.
5. Indien uw offergave een spijsoffer van de bakplaat is, dan zal het van fijn meel, aangemaakt
met olie, en ongezuurd zijn.
6. Men zal het in stukken breken en gij zult olie daarop gieten; het is een spijsoffer.
7. Indien uw offergave een spijsoffer uit de pan is, dan zal het van fijn meel met olie bereid
worden.
8. En gij zult het spijsoffer, dat hieruit bereid is, de HERE brengen; men zal het tot de priester
brengen en deze zal het naar het altaar dragen.
9. En de priester zal het gedenkoffer van het spijsoffer opheffen en het op het altaar in rook
doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE.
10. En wat overblijft van het spijsoffer, is voor Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de
vuuroffers des HEREN.
11. Geen spijsoffer, dat gij de HERE brengt, zal gezuurd bereid worden, want van zuurdeeg
noch honig zult gij iets als een vuuroffer voor de HERE in rook doen opgaan.
12. Als offergave der eerstelingen zult gij ze de HERE brengen, maar zij zullen niet tot een
liefelijke reuk op het altaar komen.
13. En elke offergave van uw spijsoffer zult gij zouten, gij zult het zout van het verbond uws
Gods aan uw spijsoffer niet laten ontbreken; bij al uw offergaven zult gij zout voegen.
14. Indien gij de HERE een spijsoffer der eerste vruchten zult brengen, dan zult gij in het vuur
geroosterde aren, fijngewreven graankorrels, als spijsoffer uwer eerste vruchten brengen.
15. Gij zult daar olie bij doen en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer.
Fascikel 24
2421
|