‘s Avonds voeren zij over de Jordaan en gingen naar Betsaïda.
Sabbatviering te Kafarnaüm.
1214.
Vrijdag, 18 april. –
Hedenavond, met het begin van de sabbat, leerde
Jezus in de synagoge te Kafarnaüm. Men las in de
schriftrollen uit de boeken van Mozes over het
jaarlijks verzoenfeest en zoenoffer, en dat men vóór
de Tabernakel moest offeren; dat men geen bloed
mocht eten, en de verboden verwantschap in het
huwelijk moest vluchten (Lev. 16-19).
Leviticus 16
De grote verzoendag
1. Na de dood van de beide zonen van Aäron, die gestorven waren, toen zij voor het aangezicht
des HEREN waren genaderd, sprak de HERE tot Mozes.
2. De HERE nu zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde kome in
het heiligdom binnen het voorhangsel voor het verzoendeksel dat op de ark ligt, opdat hij niet
sterve; want in de wolk verschijn Ik boven het verzoendeksel.
3. Slechts op deze wijze zal Aäron het heiligdom binnengaan: met een jonge stier ten zondoffer
en een ram ten brandoffer.
4. Het heilige linnen onderkleed zal hij aantrekken en een linnen broek zal over zijn vlees zijn
en met een linnen gordel zal hij zich omgorden en een linnen tulband zal hij zich ombinden; dit
zijn heilige klederen, die hij zal aantrekken, nadat hij zijn lichaam in water gebaad heeft.
5. En van de vergadering der Israëlieten zal hij twee geitebokken ten zondoffer en één ram ten
brandoffer nemen.
6. Dan zal Aäron de stier van zijn eigen zondoffer brengen en verzoening doen voor zich en zijn
huis.
7. Hij zal de twee bokken nemen en ze voor het aangezicht des HEREN stellen bij de ingang van
de tent der samenkomst,
8. en Aäron zal over de beide bokken het lot werpen; één lot voor de HERE, en één lot voor
Azazel.
9. Dan zal Aäron de bok waarop het lot voor de HERE gevallen is, brengen en hem ten
zondoffer bereiden.
10. Maar de bok waarop het lot voor Azazel gevallen is, zal men levend voor het aangezicht des
HEREN stellen, om daarmee verzoening te doen, door hem voor Azazel de woestijn in te
zenden.
Men heeft er de middagzon, zegt K., d.i. het land ligt naar het zuiden open.
De blik reikt tot over het Meer en er zijn geen bergen, die de blik
verhinderen, tenzij op een aanzienlijke afstand.
Fascikel 24
2335
|