3. dan zal, indien de gezalfde priester zonde gedaan en daardoor het volk in schuld gebracht
heeft, hij voor de zonde die hij begaan heeft, een jonge, gave stier de HERE tot een zondoffer
brengen.
4. Hij zal de stier naar de ingang van de tent der samenkomst brengen voor het aangezicht des
HEREN, zijn hand op de kop van de stier leggen en de stier slachten voor het aangezicht des
HEREN.
5. De gezalfde priester zal een deel van het bloed van de stier nemen en dat brengen naar de
tent der samenkomst.
6. De priester zal zijn vinger in het bloed dopen en van het bloed zevenmaal sprenkelen voor
het aangezicht des HEREN, vóór het voorhangsel van het heiligdom.
7. En de priester zal van het bloed strijken aan de horens van het reukaltaar, dat voor het
aangezicht des HEREN staat in de tent der samenkomst; al het (overige) bloed van de stier zal
hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent der
samenkomst staat.
8. En al het vet van de stier van het zondoffer zal hij eruit nemen: het vet dat de ingewanden
bedekt, en al het vet dat op de ingewanden ligt;
9. en de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden zit, en het aanhangsel aan
de lever, dat hij met de nieren moet wegnemen,
10. zoals het weggenomen wordt van het rund van het vredeoffer; en de priester zal het in rook
doen opgaan op het brandofferaltaar.
11. En de huid van de stier en al zijn vlees, benevens zijn kop en zijn onderschenkels en zijn
ingewanden en zijn mest,
12. alles van de stier zal hij buiten de legerplaats brengen, op een reine plek, waar men de as
stort, en hij zal hem op een houtvuur verbranden; op de plaats waar de as wordt uitgestort, zal
hij verbrand worden.
13. Indien de gehele vergadering Israëls zonder opzet zonde gedaan heeft, en dit voor de ogen
der gemeente verborgen is gebleven, en zij tegen één van al de geboden des HEREN iets
gedaan heeft, dat niet gedaan mocht worden, en dus schuldig geworden is,
14. dan zal de gemeente, wanneer de zonde die zij begaan heeft, haar bekend geworden is,
een jonge stier ten zondoffer brengen en zij zal die leiden vóór de tent der samenkomst.
15. En de oudsten der vergadering zullen hun handen op de kop van de stier leggen voor het
aangezicht des HEREN, en men zal de stier voor het aangezicht des HEREN slachten.
16. De gezalfde priester zal een deel van het bloed van de stier in de tent der samenkomst
brengen,
17. en die priester zal zijn vinger in het bloed dopen en zevenmaal voor het aangezicht des
HEREN vóór het voorhangsel sprenkelen.
18. En een deel van het bloed zal hij strijken aan de horens van het altaar, dat voor het
aangezicht des HEREN in de tent der samenkomst staat; al het overige bloed zal hij uitgieten
aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat.
19. En al het vet zal hij eruit nemen en op het altaar in rook doen opgaan.
20. En met de stier zal hij doen, zoals hij met de stier van het zondoffer gedaan heeft, zó zal hij
daarmee doen. Zo zal de priester over hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden.
21. En hij zal de stier buiten de legerplaats brengen en hem verbranden, zoals hij de eerste
stier verbrand heeft. Dit is het zondoffer der gemeente.
22. Als een vorst gezondigd heeft en zonder opzet tegen één van al de geboden van de HERE,
zijn God, iets gedaan heeft dat niet gedaan mocht worden, en dus schuldig geworden is,
23. dan zal hij, als hem de zonde die hij begaan heeft, bekend geworden is, als zijn offergave
een geitebok brengen, een gaaf dier van het mannelijk geslacht.
24. Hij zal zijn hand op de kop van de bok leggen en hem slachten op de plaats waar men ook
het brandoffer voor het aangezicht des HEREN pleegt te slachten; een zondoffer is het.
25. En de priester zal met zijn vinger een deel van het bloed van het zondoffer nemen en dat
strijken aan de horens van het brandofferaltaar; het overige bloed zal hij aan de voet van het
brandofferaltaar uitgieten.
Fascikel 24
2423
|