de knoken en afval van de keuken ingeworpen werden en waar
ook het hoofd van Joannes in terecht was gekomen en nu nog lag.
Allerlei beenderen en overschot lagen daar zeer hoog opgehoopt;
men moest zeer ver in de groef doordringen om die plaats te
bereiken.
1224.
Toen de arbeiders eens hun maaltijd waren gaan nemen, lieten
enige omgekochte mensen de vrouwen in de groeve gaan en
bleven aan de ingang de wacht houden. De groef was rein tot aan
die plaats, waarin ook slechts droge afval en rommel lag.
Zij baden gedurig tot God dat Hij hen toch het heilig hoofd mocht
laten vinden en zij stegen met grote moeite in de groef opwaarts.
Opeens ontwaarden meerdere van hen het hoofd op een
vooruitspringende steen; het stond op de hals, alsof het hen
tegemoet zag, en zij waren getroffen door een glans als van twee
vlammen, die uit het hoofd schenen te komen. Anders hadden zij
het wellicht niet kunnen onderscheiden, want daar lagen nog
andere mensenhoofden in de vuilnisput. Dit van Joannes was
deerniswekkend om aan te zien; het bruine magere aangezicht
was met bloed overvloeid; de door Herodias doorstoken tong was
zichtbaar in de openstaande mond. De blonde haren, waarbij de
beul en Herodias het vastgegrepen hadden, stonden stijf en
verward recht. De vrouwen namen in allerijl het hoofd, wierpen
er een doek over, hulden het erin, borgen het in een lederen zak en
spoedden zich met bange schreden uit de groef.
Gelukkig was het nog juist bijtijds, want nauwelijks hadden zij
zich een weinig verwijderd, of wel duizend soldaten van Herodes
trokken naar het kasteel, waar zij de paar honderd die er lagen,
aflosten. De vrouwen verborgen zich voor dat naderend bataljon
in een spelonk.
Wanneer zij hun weg door het gebergte weer voortzetten, troffen
zij op hun weg een soldaat aan, die zich door een val aan zijn knie
erg gewond had en daar bewusteloos was blijven liggen. Terwijl
zij zich met die soldaat bezig hielden, voegden zich bij hen de
Fascikel 24
2362
|