Verbod van vet en bloed
22. De HERE sprak tot Mozes:
23. Spreek tot de Israëlieten: Gij zult in het geheel geen vet van rund, schaap of geit eten.
24. Het vet van een gestorven of verscheurd dier mag voor allerlei doeleinden gebruikt worden,
maar eten zult gij het in geen geval.
25. Want ieder die vet eet van het vee, waarvan men een vuuroffer voor de HERE brengt, – wie
dat eet, zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.
26. Ook zult gij in al uw woonplaatsen in het geheel geen bloed eten, van gevogelte noch van
vee.
27. Alwie enig bloed eet, die zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden.
Het priesterlijk aandeel in de vredeoffers
28. De HERE sprak tot Mozes:
29. Spreek tot de Israëlieten: Hij die de HERE zijn vredeoffer offert, moet de HERE een deel van
zijn vredeoffer als offergave brengen.
30. Eigenhandig zal hij de vuuroffers des HEREN brengen; het vet met de borst zal hij brengen,
de borst, om die als beweegoffer te bewegen voor het aangezicht des HEREN.
31. En de priester zal het vet in rook doen opgaan op het altaar, maar de borst zal voor Aäron
en zijn zonen zijn.
32. De rechterschenkel zult gij als een heffing van uw vredeoffers aan de priester geven.
33. Diegene van de zonen van Aäron, die het bloed van het vredeoffer en het vet offert, hem
zal de rechterschenkel ten deel vallen.
34. Want de beweegborst en de hefschenkel neem Ik van de Israëlieten van hun vredeoffers en
geef die aan de priester Aäron, en aan zijn zonen, als een altoosdurende inzetting voor de
Israëlieten.
35. Dit is het gewijde deel van Aäron en zijn zonen in de vuuroffers des HEREN, ten dage dat
Hij hen deed naderen om als priester de HERE te dienen,
36. hetgeen de HERE gebood hun te geven, ten dage dat Hij hen zalfde uit de Israëlieten, als
een altoosdurende inzetting voor hun geslachten.
37. Dit is de wet op het brandoffer, het spijsoffer, het zondoffer, het schuldoffer, het
wijdingsoffer en het vredeoffer, 38 die de HERE Mozes gebood op de berg Sinai, ten dage dat
Hij de Israëlieten gebood hun offers de HERE te brengen, in de woestijn Sinai.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Daarenboven sprak Hij ook van zijn zending die
weldra een einde zou nemen; zij geloofden dat Hij een
Profeet was, maar zij vermoedden bovendien dat Hij ook nog iets
meer moest zijn, dat Hij ten minste Degene was, die de Messias
vooraf zou gaan (cfr. Joa. 1, 21). Jezus verklaarde hun dat
JOANNES die voorloper was geweest (cfr. Joa. 7, 40), en
Hij noemde alle tekenen op, waaraan de Messias te
herkennen zou zijn, zonder hun nochtans duidelijk
te zeggen dat Hijzelf dit was. Maar zij begrepen zijn
bedoeling en waren vol eerbied en vrome vrees.
Fascikel 24
2428
|