17 februari. –
Het gedrang nam zodanig toe dat Hij de zondagmorgen
Kafarnaüm verliet. Hij week met enige leerlingen naar een
gebergte, ongeveer een uur ten noordoosten van Kafarnaüm
tussen deze stad en de uitmonding van de Jordaan in het Meer.
Daar zijn vele ravijnen, waarin Hij zich afgezonderd en gebeden
heeft.
De heuvel waarop Hij onlangs, toen Hij van de berg (der
uitzending) bij Betanat kwam, met zijn leerlingen de schepen van
Petrus en Zebedeüs op het Meer had gezien, is een zuidelijke
uitloper van dit gebergte en zo ligt die heuvel nader bij het Meer
dan het gebergte, waar Jezus zich nu bevindt. (Zie fasc. 12, nr.
392). De leerlingen die bij Hem waren, daalden af naar de
visserswoningen bij het Meer om over Jezus te vertellen.
Andreas bleef te Kafarnaüm en richtte daar het woord tot de
toegestroomde menigte, aan welke hij uitvoerig vele wonderen
van Jezus vertelde.
‘s Avonds kwam Jezus terug naar de woning van zijn Moeder
tussen Betsaïda en Kafarnaüm. Ook Lazarus, Marta en de overige
vrouwen van Jeruzalem waren van Magdalum nog hierheen
gekomen om afscheid te nemen en naar Jeruzalem terug te gaan.
Jezus troostte hen over Magdalena en maande
Marta, die zich overdreven bezorgd maakte, tot
gematigdheid en betrouwen aan.
Magdalena was diep geschokt geworden, en toch zal zij nog op
erge wijze hervallen; zij had haar opschik nog niet afgelegd, maar
verklaard dat het met haar stand in strijd zou zijn, even gering als
de andere vrouwen gekleed te gaan.
Fascikel 12
517
|