op het Meer, waarop zij de schepen van Petrus en Jakobus en
Joannes onderscheidden. Petrus had een groot schip waarop zijn
knechten waren; hijzelf was op een klein schip dat hij bestuurde.
Joannes en Jacobus met hun vader hadden eveneens een groot
schip, maar ook nog kleine; ik zag ook het schip van Andreas; het
was klein en bevond zich bij de schepen van Zebedeüs, maar
hijzelf was nu aan het dopen bij de Jordaan.
Hiervóór en nog hierna staan enige datums tussen haakjes; ze zijn
door ons als aanvulling toegevoegd: oorspronkelijk staan ze er niet.
Waarschijnlijk werd heel deze passage ietwat later geschreven of ook
verteld en bleven daarom de datums achterwege. Daar ze dus niet
oorspronkelijk zijn en een vergissing kunnen bevatten, plaatsen wij
die tussen haakjes.
393.
Toen nu de leerlingen hun vrienden op het Meer ontwaarden,
wilden zij de heuvel af om hen te gaan roepen, maar Jezus
beval hun te blijven. Ik hoorde hen de opwerping maken:
“Hoe kunnen die mannen daar nu nog rondvaren en vissen, nadat
zij Uw werken gezien, Uw leer en Uw boodschap vernomen
hebben?” Doch Jezus antwoordde hun: “Ik heb ze nog
niet geroepen; zij en voornamelijk Petrus hebben een
grote handel, waar vele mensen van leven; Ik heb
hun gezegd hun beroep voort uit te oefenen, doch
zich ondertussen gereed te maken tegen dat Ik hen
zal roepen. Ondertussen moet Ik eerst nog veel doen
en ook te Jeruzalem het paasfeest gaan vieren.” (cfr.
nr. 373, 29 december, 3e alinea).
Het gezegde: de heuvel ligt tussen Betsaïda en de uitmonding van de
Jordaan, lijkt vreemd, omdat Betsaïda zich tot tegen de westvoet van die
heuvel uitstrekt en de Jordaan er zo ver van verwijderd is, maar soortgelijke
gezegden treffen wij elders nog aan.
Men zou ook kunnen veronderstellen dat zij de rivier Djamoes, in dit
jaargetijde zeer waterrijk, voor de Jordaan genomen heeft.
Fascikel 12
472
|